Kracht en beweging Flashcards
Actiekracht
De kracht die voorwerp A uitoefent op voorwerp B
Afstand
De ruimte tussen twee punten.
Derde wet van Newton
De natuurwet die stelt dat krachten altijd in paren optreden van een actiekracht van A op B en een tegengestelde, even grote reactiekracht van B op A
Eenparige rechtlijnige beweging
Een beweging waarvan de snelheid en bewegingsrichting in grootte en snelheid constant blijven.
Eerste wet van Newton
De natuurwet die stelt dat een voorwerp waar geen nettokracht op werkt, stil staat of beweegt met een constante snelheid in een rechte lijn.
Gewicht
De kracht die een voorwerp op een ander voorwerp uitoefent omdat het wordt tegengehouden, meestal als gevolg van de zwaartekracht.
Luchtweerstand
De tegenwerkende kracht die de lucht uitoefent op een voorwerp dat zich door de lucht voortbeweegt.
Normaalkracht
De kracht die loodrecht vanuit een oppervlakte op een voorwerp werkt.
Reactiekracht
De kracht die voorwerp B uitoefent op voorwerp A, die even groot maar tegenovergesteld is aan de actiekracht.
Rolweerstandskracht
De kracht die een wiel ondervindt wanneer hij over een oppervlak rolt.
Schuifwrijvingskracht
De kracht die ervoor zorgt dat voorwerpen niet moeiteloos over een oppervlakte glijden.
Snelheid
De mate waarin iets of iemand zich verplaatst.
Spankracht
De kracht waarmee een touw aan een voorwerp trekt.
Spierkracht
De kracht die met inspanning van de spieren wordt uitgeoefend.
Tijd
Wat je afleest op een klok.
Traagheid
Het verschijnsel dat er een kracht nodig is om een massa van snelheid of richting te doen veranderen.
Tweede wet van Newton
De natuurwet die stelt dat massa zich verzet tegen snelheidsverandering.
Veerkracht
De kracht die ontstaat als je een veerkrachtig materiaal uitrekt of indrukt.
Vrije val
Een val van een voorwerp waarop enkel de zwaartekracht en geen andere externe krachten worden uitgeoefend.
Zwaartekracht
De aantrekkingskracht tussen massa’s, vooral tussen de aarde en andere voorwerpen.