Elektrische systemen Flashcards

1
Q

Aardlekschakelaar

A

Schakelaar die de stroom automatisch uitschakelt als er stroom weglekt door een mankement in een apparaat of de stroomdraden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Accu

A

Oplaadbare batterij, waar bij het opladen elektrische energie wordt omgezet in chemische energie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Batterij

A

Voorwerp dat als spanningsbron elektrische energie (en dus stroom) levert vanuit de chemische energie die is opgeslagen in de batterij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Diode

A

Een elektrisch component die stroom alleen in één richting doorlaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Elementaire lading

A

De kleinste elektrische ladingseenheid; de lading van een proton of een elektron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ionisatie-energie

A

De energie die nodig is om een elektron vrij te maken van het atoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kortsluiting

A

De storing die ontstaat als twee draden elkaar raken en daardoor de stroom direct terug gaat naar de spanningsbron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kWh-meter

A

Een apparaat dat de verbruikte elektrische energie meet in kWh.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Lading

A

Een eigenschap van protonen (positieve lading) of elektronen (negatieve lading).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Lamp

A

Voorwerp dat gemaakt is om licht te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

LDR (light dependent resistor)

A

Lichtgevoelige weerstand, waarbij de weerstand afneemt als er meer licht op valt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Motor

A

Een apparaat dat bepaalde soorten energie omzet in bewegingsenergie om een vervoermiddel voort te bewegen of een werktuig aan te drijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

NTC (negatieve temperatuurcoëfficiënt)

A

Weerstand die afneemt als de temperatuur stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ohmse weerstand

A

Een weerstand waarbij er een lineair verband is tussen de spanning over de weerstand en de stroomsterkte door de weerstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Parallelschakelingen

A

Schakelingen waarbij elk apparaat een eigen aansluiting heeft op de spanningsbron, de spanning op elk apparaat even groot is, de stroom zich vertakt over elk apparaat en de stroomsterkte afhangt van de weerstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

PTC (positieve temperatuurcoëfficiënt)

A

Weerstand die toeneemt als de temperatuur stijgt.

17
Q

Serieschakelingen

A

Schakelingen waarbij de stroomsterkte achtereenvolgens door elk apparaat gaat en dus overal even groot is, en de spanning wordt verdeeld over de onderdelen.

18
Q

Soortelijke weerstand

A

De mate waarin een materiaal stroom geleidt of weerstaat.

19
Q

Spanning

A

De hoeveelheid elektrische energie die nodig is om een bepaalde stroom door de stroomkring te duwen.

20
Q

Spanningsbron

A

Een bron voor elektrische spanning, zoals een batterij, accu, dynamo of zonnecel.

21
Q

Spanningsdeler

A

Een schakeling die de spanning in delen verdeelt.

22
Q

Spanningsmeter

A

Instrument om de spanning te meten (Voltmeter).

23
Q

Stroom

A

Elektrische lading die zich verplaatst of rondgaat in een stroomkring.

24
Q

Stroomkring

A

Een gesloten elektrisch circuit waarin de stroom rond kan gaan.

25
Q

Stroommeter

A

Instrument om de stroomsterkte te meten (Ampèremeter).

26
Q

Stroomsterkte

A

De hoeveelheid lading die per seconde door een stroomkring gaat.

27
Q

Verwarmingselement

A

Een elektrische weerstand in een elektrische verwarming die elektrische stroom omzet in warmte.

28
Q

Vrije elektronen

A

De ladingdragers van elektrische stroom.

29
Q

Weerstand

A

Een eigenschap van een voorwerp dat ervoor zorgt dat de stroom (elektronen) wordt tegengewerkt.

30
Q

Wetten van Kirchhoff

A

Een tweetal wetten (de stroomwet en de spanningswet) bedacht door de natuurkundige Kirchhoff.

31
Q

Zekering

A

Voorwerp in de meterkast dat de stroom onderbreekt als de stroom te groot wordt.