KR1 Proactive Nursing 1 Flashcards

1
Q

niet klinische zorg

A

eerstelijns, gespecialiseerde/intensieve thuiszorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verpleegkundige moet goed op de hoogte zijn van

A

nieuwe ziekten, stoornissen en beperkingen

nieuwe onderzoeks- en behandelwijzen

beroepscode: opkomen belangen patiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

klinisch redeneren

A

het gebruik van kennis in de praktijk
de link tussen kennis en vaardigheden en handelen/professioneel gedrag in de praktijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

onderdelen van KR

A

wat heeft de patiënt (medische diagnose of werkdiagnose)
hoe gaat het met de patiënt (ziektegevolgen)
wat kunnen we doen? (zorgdiagnostiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ervaringsleren

A

leren d.m.v. ervaringen, ongeacht leeftijd, wat je geleerd hebt neem je mee naar toekomstige patiënten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

leercirkel van david kolb

A

concrete ervaringen opdoen -> observeren en reflecteren -> vormen en formuleren van abstracte begrippen -> experimenteren en actief toetsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de 3 O’s van redeneren

A

observeren
ordenen
oordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

observeren

A

allerlei mogelijke waargenomen feiten:
klinische symptomen
klachten,
controles,
lab waarden,
bloedwaarden etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ordenen

A

adhv observaties je gedachten ordenen, vragen als;
wat heb je nu waargenomen?
waar zit het probleem?
wat is het probleem?
zijn er verbanden met andere problemen en hoe breng ik dit alles onder woorden?
(moeilijkste onderdeel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oordelen

A

diagnosticeren, constateren of vaststellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

oordeelsvorming/stoplichtsysteem keuzes status problematiek

A

rood = stop: signaleren actueel probleem, punt waarop actie ondernomen moet worden

oranje= waarschuwing: verhoogd risico signaleren, een bedreigde functie

groen= veilig: (geen probleem/geen disfunctie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

overdenken

A

heen-en-weer denken
controleren of redeneren klopt
redeneren in een cyclisch proces
bij elk oordeel word overdacht of de feiten juist zijn en niet ondertussen veranderd zijn

Dit onderdeel gebeurd bij het observeren en beoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

zes stappen methodiek

A

het leren redeneren op een gestructureerde manier laten verlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

stap 1

A

oriëntatie op de situatie/klinisch beeld

actuele gezondheidssituatie ik kaart brengen
klinisch beeld; nauwkeurige beschrijving hoe een aandoening zich op dat moment uit bij patiënt

redeneerhulpen;
SBAR methode
EWS- score
SIRS-criteria
AMPLE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

stap 2

A

klinisch probleemstellingen

kijken wat mis is
de gevolgen op het functioneren duidelijk maken, wat zijn de prioriteiten

redeneerhulp;
- zorgthema’s proactive nursing model
-SCEGS
-ABCDE-methodiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stap 3

A

aanvullend klinisch onderzoek
beredeneer welke informatie (nog) nodig is
bevestigen diagnose, oorzaak en gevolgen van problematiek aantonen. strekking van vraagstelling aangeven en verduidelijken met;

Redeneerhulpen;
Anamnese, LO, lab, beeldvormend onderzoek, fysiologisch functieonderzoek

17
Q

stap 4

A

klinisch beleid
beredeneer hoe de problematiek effectief aangepakt kan worden
interventies onderverdelen 3 gebieden; somatisch, psychosociaal en zelfzorgfuncties.

redeneerhulpen;
zorgthema’s, SCEGS, ABCDE-methode

18
Q

stap 5

A

klinisch verloop
beschrijf het verloop voor de korte en lange termijn; prognose, beschrijven gewenste/ongewenste situaties, complicaties, risico’s behandeling en prognose daarvan

redeneerhulpen;
zorgthema’s proactive nursing model, ICF, verpleegplannen, zorgpaden

19
Q

stap 6

A

nabeschouwing
van afstand daar casus en gebeurtenissen kijken dmv evaluatie en reflectie

redeneerhulpen;
VMS thema’s patiëntenveiligheid
kwaliteit van beroepsuitoefening
principlistisch model ethiek

20
Q

veiligheidsmanagementsysteem

A

verankering van patiëntveiligheid in de praktijk.
systeem waarmee ziekenhuizen constant risico’s signaleren, verbeteringen doorvoeren en beleid vastleggen, evalueren en aanpassen

hulpmiddel bij beschouwen van patiënt veiligheid in de casus

21
Q

VMS programma

A

functie; probleemanalyse op gebied van de patiëntveiligheid

22
Q

aspecten kwaliteit van beroepsuitoefening

A

kwaliteit van methodisch technisch handelen; deskundigheid, doeltreffend, geschiktheid, veiligheid, zorgvuldigheid

kwaliteit van de attitude van beroepsuitoefenaar; respectovol, informatiebereidheid, vertrouwensrelatie, coöperatie, verantwoordingsbereidheid

kwaliteit van de organisatie van de beroepsuitoefening; continuïteit, beschikbaarheid, doelmatigheid, integrale zorg

functie; probleemanalyse op het gebied van beroepsuitoefening

23
Q

principlistisch model

A

een ethisch dilemma ontstaat wanneer deze principes onderling botsen;

principe van respect voor autonomie
principe van niet schaden
principe van goed doen
principe van rechtvaardigheid

functies; aantonen van eventuele ethische dilemma’s

24
Q

respect voor autonomie

A

individu handelt zelfstandig en onafhankelijk
vrijwilligheid; geen dwang, eigen wil patiënt
authenciteit; volgens eigen waarden en levensdoelen
doelbewuste overweging; redelijke overweging van alle beschikbare alternatieven

25
Q

hulpverleners nemen deze 3 aspecten in acht voor het principe voor respect voor autonomie

A

niet schaden; voorkomen, wegnemen of verhelpen van schade

goed doen; bevorderen of in stand brengen van het goede

rechtvaardigheid; eerlijk verdelen, gelijkheid

26
Q

ethische dilemma’s bespreken

A

nagaan hoe principes botsen, welk principe doorslag moet geven

morele problemen in kaar brengen, handelingsvraag formuleren, mogelijkheden benoemen, voorkeur bepalen mogelijkheden

27
Q

redeneerhulp

A

is een hulp bij het redeneren, tools

verzamelterm voor soort methoden, modellen en technieken

op een professionele manier casuïstiek analyseren, te verduidelijken, te benoemen, in te delen of op te lossen

28
Q

4 eisen redeneerhulp

A

geeft concrete aandachtspunten om probleem situaties te doorzien

geeft bijbehorende objectieve meetinstrumenten

geeft inzicht in een specifiek probleemgebied

is gevalideerd/EBP en liefst klinisch geaccepteerd

29
Q

SBAR

A

actuele gezondheidssituatie van de patiënt in kaart brengen
geschikt voor kritieke en dagelijkse patiënt situaties

effectieve en inhoudelijke manier voor informatie uitwisseling

S; de mentale en fysieke gezondheidstoestand
B; bestaand of doorgemaakten ziekten/allergie/behandelingen/zwangerschap/ medicatiebeleid/huidige behandeling
A; meetgegevens, observaties, bloedwaarden, mogelijke oorzaken, urgentie van situatie
R; jouw aanbevelingen ten aanzien van consultatie, aanvullend onderzoek, aanpassingen klinisch beleid en eventuele (over)plaatsing van de patiënt

30
Q

AMPLE (B van SBAR)

A

Allergie
Medicatie; huidig, werking, bijwerking, contraindicatie
Past ilness; ziektegeschiedenis
Last meal; laatste maaltijd
Event; wat gebeurde er voor het ongeval/ de ziekte (aanleiding)

31
Q
A