GK les 3 Bloedafwijkingen Flashcards

1
Q

samenstelling bloed

A

40% opgeloste en vaste stoffen
60% water man, 50% water vrouw

35% intracellulair
25% extracellulair
15% interstitieel (tussen de weefsels, is eiwitarm)
5% intravasculair
5% gal, maag- en darmvocht, liquor, urine, etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

functies van bloed

A

transport gassen, voedingsstoffen, hormonen, afvalstoffen stofwisseling

regeling van de pH en ionensamenstelling van interstitiële voedingsstoffen

beperking van vochtverlies op plaatsen waar beschadiging heeft plaatsgevonden

afweer tegen gifstoffen en ziekteverwekkers

handhaving van de lichaamstemperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hematologie is onderzoek naar

A

onderzoek naar verschillende soorten bloedcellen, aantallen en verschillende soorten, rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

klinische chemie is onderzoek naar

A

de opgeloste stoffen in het bloed, mineralen en de eiwitachtige stoffen

water met daarin opgelost
minerale zouten en ionen
colloïdale bestanddelen
enzymen
stollingsfactoren
signaaleiwitten
hormonen
antistoffen
voedingstoffen
afvalproducten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

leukocyten

A

witte bloedcellen;
wel een celkern
zijn voor de afweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

erytrocyten

A

rode bloedcellen;
geen celkern
zuurstoftransport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

trombocyten

A

bloedplaatjes;
celfragmenten
bloedstolling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

lymfocyten

A

hebben een grote celkern
2 soorten -> B en T-lymfocyten
beschermen lichaam en weefsel
migreren voortdurend vanuit circulatie door perifere weefsels heen en terug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

B lymfocyten

A

witte bloedcellen die vooral antistoffen aanmaken, je lichaam gebruikt deze of virus/bacteriën aan te vallen en op te ruimen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

T lymfocyten

A

witte bloedcellen die de B cellen aan het werk zetten en de cellen bestrijden die besmet zijn met een virus of infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

natural killer cells

A

grote lymfocyten die vooral bezighouden met het doden van cellen waar iets mis mee is

dringen celmembraan van virus binnen, maken virussen herkenbaar zodat ze aangevallen worden door fagocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

lymfoide stamcellen

A

vormen lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

myeloïde stamcellen

A

ongedifferentieerd cel
worden onder invloed van epo erytrocyten, trombocyten of leukocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

antigenen

A

stoffen (meestal eiwitten) die een immuunreactie kunnen veroorzaken, een verdedigingsmechanisme waarmee het lichaam tegen infectie word beschermd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

antilichamen

A

zorgen voor bescherming tegen ziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bloedgroep A heeft

A

antigenen A, antistoffen B

kan dus bloed ontvangen van A en O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bloedgroep B heeft

A

antigenen B, antistoffen a
kan bloed ontvangen van B en O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

bloedgroep AB heeft

A

antigenen A en B
geen antistoffen

kan bloed ontvangen van iedereen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bloedgroep O heeft

A

geen antigenen
heeft antistoffen A en B

kan bloed ontvangen van O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

eigenschappen bloed

A

ongeveer 38 graden
pH is 7,35
5x zo kleverig en grotere weerstand tegen stroming dan water, 5x zo hoge viscositeit dan water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

eigenschappen plasma

A

55% volume van bloed, rest is bloedcellen
bestaat uit plasma eiwitten, opgeloste stoffen en water
belangrijkste plasmaeiwitten -> albumine, globulinen en fibrinogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

eigenschappen rode bloedcellen

A

vormen 99,9% van vaste onderdelen
dieprode kleur door hemoglobine
bind en vervoert zuurstof en CO2
levensduur van 120 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

bloedtransfusie

A

proces waarbij vol bloed of plasma van een persoon naar een ander word overgebracht

24
Q

gevolg bloedtransfusie met andere bloedgroep

A

antistoffen binden hun specifiek antigeen op ontvangen erytrocyten -> kruisreactie -> lichaamsvreemde erytrocyten gaan samenklonteren als gevolg van de binding van antigenen en antistoffen -> word agglutinatie genoemd -> afbraak erytrocyten of ondergaan hemolyse

25
Q

hematopoëse

A

bloed maken in het beenmerg

26
Q

hematologische maligniteit

A

tijdens de hematopoëse ontstaan foutjes waardoor de voorlopercellen niet kunnen uitrijpen of ongelimiteerd doorgaan met delen.

27
Q

beenmergonderzoek

A

word gedaan bij verdenking op hematologische maligniteiten

-> afnemen van beenmergaspiraat, som biopt door beenmergpunctie in heupbot of evt. borstbeen

28
Q

aspiraat

A

afzonderlijke beenmergcellen onder een microscoop beoordelen

29
Q

leukemie

A

verzamelnaam voor verschillende soorten bloedkanker
ophoping kwaadaardige witte bloedcellen in het beenmerg

30
Q

acute leukemie

A

cel kan niet meer uitrijpen

31
Q

chronische leukemie

A

cel gaat ongelimiteerd door met delen

32
Q

lymfoide leukemie

A

leukemie cellen die voortkomen uit een stamcel of voorlopercel die zich normaal zou ontwikkelen tot lymfocyt

33
Q

myeloïde leukemie

A

uit stamcel/voorloper cel die zich normaal zou ontwikkelen tot rode bloedcel, granulocyt of bloedplaatje

34
Q

acute myeloïde leukemie

A

levensbedreigende, zeldzame aandoening
zonder behandeling prognose 1-2 maanden
snelle celdeling, binnen dagen symptomen
ophoping leukemiecellen in beenmerg waardoor normale bloedcellen worden verdrongen

35
Q

klachten acute myeloïde leukemie

A

anemie
verminderde afweer en koorts
verhoogde bloedingsneigen door tekort aan bloedplaatjes

36
Q

chronische myeloïde leukemie

A

50+, minder agressief, minder snel delen
door specifieke genetisch afwijking in voorlopercel

37
Q

3 fase chronische myeloïde leukemie

A

chronisch -> traag verlopend
accleratiefase -> toename aantal blasten
blastencirse ->acute leukemie -> snelle toename aantal blasten

38
Q

symptomen chronische myeloïde leukemie

A

leukocytose
moeheid
verminderde eetlust
gewichtsverlies
vol gevoel in buik door vergrote milt

39
Q

behandeling chronische myeloïde leukemie

A

in chronische fase tyrosinekinaseremmers -> langdurig onder controle houden

allogene stamceltransplantatie kan patiënt genezen, bij fase 2 of 3

40
Q

acute lymfatische leukemie

A

zeldzamer dan AML
kinderen en jongeren (70% <20 jaar)

41
Q

symptomen ALL

A

pancyptopenie
leukocytose
vergrote milt, lever, lymfeklieren
botpijnen
leukemiecellen in hersenvocht

42
Q

behandeling ALL

A

corticosteroïden
chemotherapie
allogene stamceltransplantatie

43
Q

chronische lymfatische leukemie

A

meeste ouder dan 65
prognose is 5 jaar, ziekteverloop is uiteenlopend

44
Q

symptomen CLL

A

leukocytose
moeheid
gewichtsverlies
vergrote lymfeklieren, lever, milt

later; anemie, trombocytopenie, aanmaak antistoffen vertraagd -> verhoogde kans op infecties

45
Q

symptomen leukemie algemeen

A

gewichtsverlies
nachtzweten
verhoogde bloedingsneigingen
koortswisselingen
verhoogd leukocyten
bloedcellen aangemaakt in beenmerg

46
Q

anemie

A

tekort aan Hb

47
Q

klachten anemie

A

vermoeidheid
duizeligheid
hartkoppelingen
bleek zien

48
Q

oorzaken anemie

A

ijzertekort, ijzer in hb
nierfalen
foliumzuur te kort
vitamine B12 te kort

49
Q

behandeling anemie

A

gericht op onderliggende oorzaak

bij laag hb en anemie gerelateerde klachten -> bloedtransfusie

EPO medicijnen, intraveneuze ijzertoediening

50
Q

ijzergebreksanemie

A

hematologische toestand waarbij absoluut ijzertekort is, laag serumijzer en afwezig ijzerreserve

vaak door chronisch gastro-inestinaal bloedverlies

zeldzaam -> door onvoldoende ijzerinname voeding

51
Q

uitsluitingsdiagnose

A

actief zoeken naar minder frequentie of meer specifieke oorzaken zoals medicatietoxiciteit, alcoholmisbruik, anemie door bloedafbraak, fibrose beenmerg, vormen van bloedkanker

52
Q

macrocytaire anemie

A

laag vitB12 en of foliumzuur, megaloblastaire afwijkingen in het beenmerg

53
Q

verschijnselen macrocytaire anemie

A

tongontsteking, tintelingen in handen of voeten, loop- en evenwichtstoornissen, neuropsychiatrische aandoeningen zoals depressie

54
Q

oorzaak vitamine B12 tekort

A

langdurig gebruik metformine, malabsorptie voedingseiwitten gebonden vitamine B12

55
Q

oorzaak foliumzuurgebrek;

A

onvoldoende inname met voeding