GK les 1; Veelvoorkomende problematiek bij ouderen Flashcards

1
Q

Geriatrische syndromen

A

veel voorkomende problematiek bij ouderen
hoge leeftijd
multifactorieel bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

multimorbiditeit

A

tegelijkertijd voorkomen van ten minste 3 chronische aandoeningen over een periode van tenminste een jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

treat first what kills first

A

eerst de primaire (levensbedreigende) en vervolgens de secundaire c.q. tertiaire (niet-direct dan wel niet-levensbedreigende) letsels en stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

farmacotherapie

A

een behandeling van psychische klachten met behulp van medicijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

farmacokinetiek

A

welke route bewandelt het medicijn door je lichaam, wat doet het lichaam met het medicijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

farmacodynamiek

A

reactie van het lichaam op geneesmiddelen, wat doet het medicijn als werking (celniveau)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

lipofiel

A

op vetbasis (galblaas)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hydrofiel

A

op waterbasis (nieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

plasmaconcentratie

A

de concentratie van het geneesmiddel in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

halfwaardetijd

A

de tijd die nodig is om de hoeveelheid van het geneesmiddel in het bloed te halveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

symptoomverandering

A

symptomen presenteren zich bij een oudere vaak anders dan een jongere. Dit komt doordat het baroreceptorreflex minder fijngevoelig word waardoor het lichaam minder effectief reageert met bloeddrukregulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

symptoomverarming

A

symptomen die niet bij het ziektebeeld passen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

symptoomverschuiving

A

het geval dat een heel langzaam progressief vrijwel asymptomatisch verloop plotseling versnelt tot een levensbedreigende situatie. Bijvoorbeeld dat een infectie kan zorgen tot hypo-, of hyperglykemie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

symptoomomkering

A

tegenovergestelde symptomen van de ziekte treden op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

symptoomvermeerdering

A

optelsom symptomen die voortkomen uit meerdere chronische ziekten en elkaar versterken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verandering van symptomen bij ouderen

A

symptomen die hetzelfde lijken maar passen bij verschillende aandoeningen

17
Q

cascade breakdown

A

situatie waarin ene aandoening leid tot de andere waarbij gelaagde ontregeling kan ontstaan

voorbeeld -> incontinentie - schaamte- verlies van contacten - vereenzaming - depressie - verwaarlozing - bedlegerigheid - decubitus - delier - algemeen verval - bijkomende infectie - dood

18
Q

problemen bij herkenning en uiting van klachten

A

symptomen acute ziekten worden minder goed herkend

infectieziekten blijven langere tijd onopgemerkt/onbehandeld -> complicaties

uitingsproblemen door bijv. afasie, dysartrie, stemmingsproblemen, dementie, delier zorgen ervoor dat zorgvrager klachten niet kan uiten

onvoldoende sociale netwerk, angst voor arts of gevolgen melden klachten

19
Q

interindividuele verschillen

A

80 jarige kan marathons lopen
65 jarige kan chronisch ziek zijn
manier van leven heeft invloed

20
Q

verandering lichaamssamenstelling bij ouderen

A

toename vetmassa -> minder spiermassa -> ruststofwisseling daalt -> afname lengte -> lichaamsvocht neemt af -> beïnvloeding gevoeligheid voor medicijnen

21
Q

mobiliteit

A

actief en doelgericht te handelen om aan de eisen en geneugten van het leven te kunnen voldoen

22
Q

afgenomen bewegingscapaciteit

A

afgenomen spierkracht en spiertonus; verminderde elasticiteit van kapsels, ligamenten en gewrichten waardoor inspanningstolerantie afneemt

23
Q

verlaagde besturingsvaardigheid

A

reactie op prikkels van buiten- of binnenuit, zenuwstelsel verwerkt prikkels trager waardoor het moeilijker is om snel en doelmatig te reageren op invloed van buiten-of binnenuit

24
Q

verminderd bewegingsintiatief

A

verminderd enthousiasme om zich te bewegen

25
Q

orthostatische hypotensie

A

daling van bloeddruk na houdingsverandering (bij bij opstaan) -> duizeligheid -> wankelen, balans verliezen -> valrisico

vaak bij ouderen met geheugen- en concentratieverlies

is een bijwerking van parkinsonmedicatie, psychofarmaca

26
Q

diagnostiek orthostatische hypertensie

A

bloeddruk liggend meten en na opstaan 1-3 minuten

orthostatische hypertensie bij
-systolische daling van 20 of meer
- diastolische daling van 10 of meer
- duizeligheidsklachten
- polsversnelling

27
Q

behandeling orthostatische hypertensie

A

controle vullingstoestand; medicatie en zoutgebruik

leefregels

28
Q

verpleegkundige zorg en preventie bij orthostatische hypertensie

A

uitleg oorzaak aandoening
langzamer opstaan
smiddags niet op bed rusten
benen kuisen
billen aanspannen
armen tegen lichaam aandrukken
voldoende drinken -> 1.5 - 2 liter
fit blijven qua conditie
problemen in omgeving oplossen
postoel naast bed
zittend urineren
steunpunten in badruimte
stevig meubilair
goede verlichting
geen obstakels
scherpe hoeken voorkomen
steunkousen voordat bewoner uit bed stapt aandoen
bril
glucosegehalte regelmatig in de gaten houden

29
Q

geriatrische syndromen

A

vallen
duizeligheid
depressie
delier
incontinentie
ondervoeding
syncope; flauwvallen
osteoporose
sarcopenie; verlies van spieren