Koolhydraten Flashcards

1
Q

Wat zijn de monosachariden?

A
  1. Glucose
  2. Fructose
  3. Galactose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de disachariden en waaruit bestaan ze?

A
  1. Maltose (glucose + glucose)
  2. Sucrose (glucose + fructose)
  3. Lactose (glucose + galactose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen glucose, fructose en galactose (qua structuurformule)?

A

Bij glucose zit de OH-groep op C4 naar rechts, terwijl die bij galactose naar links zit. Deze zijn allebei wel 6-ringen, terwijl fructose een 5-ring heeft (een keton). Het enige verschil tussen fructose en glucose is de plek van de dubbele binding met de O.

Je moet de structuurformules van glucose, galactose en fructose kunnen tekenen!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk monosacharide komt niet los voor in ons dieet?

A

Galactose. We krijgen dit alleen binnen via lactose. Galactose zit wel in onze voeding dus, maar niet in ons lichaam. Dit is zo omdat galactose wordt opgenomen, naar de lever getransporteerd, en daar wordt die meteen omgezet om als glucose verder te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de overeenkomsten tussen glucose en fructose?

A
  1. De chemische samenstelling (C6H12O6)
  2. Ze leveren beide 4 kcal/g
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de verschillen tussen glucose en fructose?

A
  1. De structuurformule
  2. Glycemische index
  3. Transport in de darm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar wordt fructose in glucose omgezet?

A

In de lever –> je vindt geen fructose in je bloedbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Door welke transporter wordt glucose vanuit de intestinal lumen (darminhoud) naar de epitheelcel getransporteerd?

A

Door SGLT1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Door welke transporter wordt glucose vanuit de epitheelcel naar de bloedbaan getransporteerd?

A

Via GLUT2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar zorgt de Natrium-Kalium-pomp voor in dit geval?

A

De Na-K pomp zorgt ervoor dat natrium uit de epitheelcel wordt gepompt, waardoor er een tekort aan Natrium in de epitheelcel is. Hierdoor kan er vanuit de intestinal lumen (darminhoud) glucose getransporteerd worden naar de epitheelcel via het transport met de natrium.

Ken de afbeelding op pagina 14 goed!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Door welke transporter wordt fructose vanuit de intestinal lumen naar de epitheelcel getransporteerd? En door welke transporter wordt fructose vanuit de epitheelcel de bloedbaan in getransporteerd?

A

Beide door GLUT5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waardoor kunnen glucose en fructose tegelijkertijd worden opgenomen?

A

Doordat er verschillende manieren van transport zijn –> de opname van 50 deeltjes glucose en 50 deeltjes fructose zal dus sneller gaan dan de opname van 100 deeltjes glucose (omdat dan de transporters bezet zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar worden disachariden gehydrolyseerd tot monosachariden?

A

In de brushborder, bij de microvilli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoezo is de naam ‘natuurlijke suiker’ misleidend?

A

Omdat uiteindelijk alle suikers van een natuurlijk product komen (bieten of corn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de belangrijkste reden om onderscheid te maken tussen natuurlijke en toegevoegde suikers?

A

Toegevoegde suikers verhogen het aantal calorieën van voedsel zonder waardevolle voedingsstoffen bij te dragen. Producten die veel toegevoegde suikers bevatten, bevatten vaak weinig anders en veel worden beschouwd als voedingsmiddelen met “lege calorieën”.

Zie stukje toegevoegde suikers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de drie complexe koolhydraten (polysachariden)?

A
  1. Glycogeen
  2. Zetmeel (starch)
  3. Vezels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Een teveel aan glucose wordt opgeslagen als glycogeen. Waar wordt dit opgeslagen?

A
  1. Plaatselijk (bv in spieren)
  2. In de lever (vanuit hier wordt het wel naar andere delen van je lichaam getransporteerd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waaruit bestaat zetmeel?

A
  1. Amylopectine (70-85%)
  2. Amylose (15-30%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het verschil tussen amylopectine en amylose? En waar zorgt dat verschil voor?

A

Amylopectine is veel meer vertakt dan amylose, waardoor de afbraak sneller is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat houd je vooral over na de vertering van zetmeel?

A

Glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoezo zit er in friet meer koolhydraten dan in aardappelen?

A

Omdat het water eruit gaat en dus bij 100 g friet meer koolhydraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke voedingsmiddelen bevatten kleine hoeveelheden koolhydraten?

A

Vlees, kaas, eieren, vis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waarom zien we vezels vaak als iets anders dan koolhydraten (bijvoorbeeld op verpakkingen)?

A

Omdat ze niet meegeteld worden in de calorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de eerste stap van de vertering van koolhydraten?

A

Vertering in de mond door speekselamylase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het verschil tussen de afbraak van zetmeel in de mond en in de pancreas?

A

In de mond wordt zetmeel afgebroken tot kortere polysachariden en soms maltose, en in de pancreas wordt zetmeel omgezet tot maltose soms glucose.

Hiervoor wordt bij beide amylase gebruikt, maar ze hebben wel een andere functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar worden de lactase, sucrase en maltase geproduceerd die in de brush border aanwezig zijn om de disachariden af te breken?

A

In de enterocyten in de darm (in de darmcellen) –> dus niet in de pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar worden maltose, sucrose en lactose afgebroken/ gehydroliseerd?

A

In de brush border

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe gebeurt de absorptie van de koolhydraten?

A

In de dunne darm worden alle disachariden omgezet tot monosachariden –> dan komen ze bij de villi, waarna ze opgenomen worden in de bloedbaan (door het verhaal over SGLT1 en GLUT2/5) –> dan gaan ze naar de poortader en komen ze in de lever terecht, waar ze alle drie worden omgezet in glucose

zie afbeelding die hierbij hoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de enige monosacharide die (op de poortader na) in de bloedbaan voorkomt?

A

glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoezo is er geen vertering van koolhydraten in de maag?

A

De amylase wordt daar geïnactiveerd door de zure omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is:
1. Hypoglycemia
2. Hyperglycemia

A
  1. Lage bloedsuikerspiegel
  2. Hoge bloedsuikerspiegel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de glycemische index (Gl)?

A

Een maat waarmee aangegeven wordt hoe snel koolhydraten worden opgenomen in het bloed (en dus hoe snel de bloedsuikerspiegel stijgt)

Als ergens geen/weinig koolhydraten inzitten, weet je al dat de glycemische index laag is –> zie de verschillend geclassificeerde voedingsmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke voedingsstof vertraagt de opname van voedingsmiddelen?

A

Vezels (want het verteren van vezels duurt lang):
Hoog vezelgehalte –> lage glycemische index
Laag vezelgehalte –> hoge glycemische index

34
Q

Waarom is het lastig om de glycemische index te bepalen?

A

Omdat die ook afhankelijk is van de persoon

35
Q

Welke transporter komt voor op het hart, spieren en in vet (de metabole organen)?

A

GLUT4 –> reageert op insuline
Insuline wordt dus opgenomen in het hart, de spieren en in vet

36
Q

Wat is:
1. Glycolyse
2. Glycogenese
3. Glycogenolyse

A
  1. Afbraak van glucose tot ATP
  2. Opbouw van glycogeen
  3. Afbraak van glycogeen tot glucose
37
Q

Waarom is het handig dat de lever glycogeen opslaat om door het hele lichaam te vervoeren?

A

Hersenen kunnen niet net zoals spieren zelf glucose opslaan om later weer te gebruiken (glycogeen in de spieren draagt niet bij aan het behouden van een neutrale bloedsuikerspiegel)

Hersenen kunnen ook niks met de energie uit vet

38
Q

Welke belangrijke organen kunnen alleen maar op glucose overleven?

A

De hersenen en rode bloedcellen

39
Q

Koolhydraten kunnen omgezet worden tot vet, maar vet kan NOOIT omgezet worden tot koolhydraten

Glycogeen uit de lever kan omgezet worden tot glucose wat de bloedbaan ingaat. De glycogeen in spieren is alleen voor PLAATSELIJK gebruik

A

Goed weten dit!!!

40
Q

Wat is het enige doel van suiker/ glucose?

A

Energie leveren

41
Q

Welk orgaan geeft insuline vrij als er een hoog suikergehalte is in het bloed?

A

De (endocriene) pancreas

De GLUT4 transporter wordt dan door insuline in de lever en de spier naar het membraan gehaald om daar de glucose op te nemen

42
Q

Als de glucose levels in het bloed laag zijn, geeft de endocriene pancreas glucagon af om de glucose levels te verhogen. Waarom wordt hierbij alleen de lever gestimuleerd tot het afbreken van glycogeen, en niet de spieren?

A

Omdat de spieren de glucose niet kunnen afgeven aan de bloedbaan

43
Q

Volgt GLP1 het verloop van insuline of glucagon?

A

Insuline

44
Q

Wat zijn de functies van GIP/GLP1?

A
  1. Vertraag maaglediging (waardoor de piek van glucose veel minder is)
  2. Onderdrukt glucagon secretie
  3. Versterkt insuline secretie
  4. Meer bèta-cell proliferatie (proliferatie = deling/ ontwikkeling)
  5. Vermindert hongergevoel
45
Q

Welk medicijn voor diabetes patiënten is gemaakt met de effecten van GLP1/GIP?

A

Ozempic (ook afslankmiddel door vermindert hongergevoel)

46
Q

Wat is het verschil tussen diabetes type 1 en type 2?

A

Bij diabetes type 1 produceert het lichaam geen insuline (een auto-immuunziekte) en bij diabetes type 2 produceert het lichaam wel insuline, maar de cellen reageren er niet op (insuline gevoeligheid)
10% heeft type 1, 90% type 2

47
Q

Wat zijn symptomen van diabetes?

A

Heel dorstig zijn en vaak plassen

48
Q

Wat voor soort diabetes is zwangerschapsdiabetes?

A

Diabetes type 2 (stopt meestal direct na de bevalling)

49
Q

Hoe komt het dat een cel insuline resistent is geworden?

A

Er zit teveel vet opgeslagen in de cel. De cel wordt hierdoor groter en er zijn dan minder plekken waar de insuline aan kan binden per oppervlakte eenheid (evenveel receptoren, maar op een groter oppervlak)

50
Q

Is diabetes omkeerbaar?

A

Type 1 niet, type 2 wel, totdat je zelf moet gaan bijspuiten

51
Q

Wat is het advies bij diabetes type 1?

A
  1. Strikt koolhydraat beperkt dieet
  2. Insuline injecteren op vaste tijdstippen
  3. Bloedwaardes strikt in de gaten houden
52
Q

Wat is het advies bij diabetes type 2?

A
  1. Afvallen
  2. Veel beweging
  3. Medicatie (zie voorbeelden)
53
Q

Wat is de oorzaak van diabetes type 2?

A
  1. Genetische voortbestemdheid
  2. Obesitas
  3. Teveel suiker is GEEN oorzaak van diabetes (als je een gezond gewicht hebt)
54
Q

Wat zijn de gevolgen van diabetes?

A
  1. Problemen met de grote bloedvaten (macrovasculaire complicaties)
  2. Problemen met de kleine bloedvaten (microvasculaire complicaties)
  3. Problemen met zenuwen

Zie de voorbeelden hierbij

55
Q

Waar worden vezels verteerd?

A

Alleen maar soms in de dikke darm

56
Q

Welke vezels worden gefermenteerd tot korte keten vetzuren en gassen?

A

Oplosbare vezels

Onoplosbare vezels worden nooit afgebroken (leveren geen bijdragen aan energie en worden niet in de bloedbaan opgenomen)

57
Q

Wat zijn vezels?

A

Vezels zijn voedingskoolhydraten die niet verteerbaar zijn door lichaamseigen enzymen (endogenous enzymes), maar soms wel door onze bacteriën (in de colon)

58
Q

De samenstelling van bacteriën verandert in de verschillende delen van je darm. Welke factoren hebben invloed op deze samenstelling?

A

leeftijd, ziekte, medicijnen, dieet, gewicht, DNA, leefstijl, en hygiëne

59
Q

Als vezels gefermenteerd kunnen worden ontstaan short chain fatty acids. Wat zijn de 3 belangrijkste?

Fermenteren is niet hetzelfde als verteren

A
  1. Acetaat
  2. Butyrate
  3. Propianate
    Deze 3 kunnen nog energie leveren
60
Q

Hoeveel energie levert een vezel gemiddeld?

A

2 kcal/g

61
Q

Wat is het advies qua vezelinname?

A

30-40 g/dag (actueel: 20 g/dag)

62
Q

Wat is het verschil tussen oplosbare en niet-oplosbare vezels?

A
  1. Oplosbare vezels worden gefermenteerd (afgebroken) in de dikke darm en leveren 2 kcal/g
  2. Onoplosbare vezels zorgen voor een beter peristaltiek door het stimuleren van beweging in de darm, en leveren 0 kcal/g

Onoplosbare vezels verlaten je lichaam dus intact, oplosbare vezels niet.

Onoplosbare vezels zijn goed voor de gezondheid van je stoelgang, maar in het lichaam geven ze verder niks vrij

Alle soorten vezels houden vocht vast in de stoelgang

63
Q

Wat zijn 3 belangrijke oplosbare vezels?

A
  1. Pectine
  2. Sommige hemicellulose
  3. Fructanen
64
Q

Wat zijn kenmerken van pectine?

A
  1. Gemaakt uit lange ketens galactose
  2. Vaak toegevoegd aan voeding voor textuur, gelatine-achtig
65
Q

Wat zijn de kenmerken van hemicellulose?

A
  1. Polysachariden gemaakt van verschillende monosachariden
  2. Komt voor in de celwand van planten
66
Q

Wat zin de kenmerken van fructanen?

A
  1. Polymeer van fructosemoleculen, startend met 1 sucrosemolecuul
  2. Inuline is een belangrijk voorbeeld –> wordt vaak toegevoegd aan prebiotica (voeding voor een bacterie)
67
Q

Waar vindt je vezels?

A

In plantaardige producten, niet in dierlijke producten

68
Q

Wat zijn 3 belangrijke onoplosbare vezels?

A
  1. Cellulose
  2. Lignine
  3. Resistent zetmeel
69
Q

Wat zijn de kenmerken van cellulose?

A
  1. Lineaire keten van glucose die wij niet kunnen afbreken
  2. Cellulase bij herkauwers
70
Q

Wat zijn de kenmerken van lignine?

A
  1. Keten van alcohol (uitzondering, dus geen polysacharide)
  2. Officieel dus geen vezel
71
Q

Wat zijn de kenmerken van resistent zetmeel?

A
  1. Keten van glucose
  2. Niet onderhevig is aan de normale vertering in het maagdarmkanaal
  3. Wij mensen kunnen er niet goed bij
72
Q

Afhankelijk van het type kan resistent zetmeel gedeeltelijk in de dikke darm worden gefermenteerd door de darmmicrobiota. Welke typen zijn er?

A

RS1: Physically inaccesible or cannot be broken down (legumes, whole and partially milled grains, seeds) –> door de manier hoe het zetmeel wordt opgevouwen/ bewaard
RS2: Resistent Granules to digestion (fruits such as plantains, green bananas, potatoes) –> door encapsulatie zetmeel slecht bereikbaar
RS3: Retrograded (When foods, such as potatoes, rice, bread are cooked then cooled, the starch changes form making it harder to digest)

73
Q

Wat zijn de voordelen van vezels?

A

Het beschermt tegen:
1. CVD (hart- en vaatziekten)
2. Colon cancer
3. Obesity

Let op: dit komt uit een ecologische studie

74
Q

Wat is het verband tussen oplosbare vezels en gezondheid?

A
  1. Lagere cholesterol waardes
  2. Tragere glucose absorptie –> glycemische index vertraagd –> beschermt tegen diabetes type 2 en goed voor patiënten die het al hebben
  3. Beschermt tegen ostipatie
75
Q

Wat zijn de voordelen van onoplosbare vezels?

A
  1. Toename in fecaal gewicht (versnelde beweging door de colon)
  2. Bepaalt de snelheid door de darmen (geen constipatie, geen diarree)
  3. Zorgt voor verzadiging (een vol gevoel)
76
Q

Wat zijn de nadelen van suiker?

A
  1. Lege calorieën
  2. Vloeibare calorieën (minder verzadigend)
  3. Fructose (fructose wordt uiteindelijk omgezet in glucose, maar doordat het tegelijk kan met de opname van glucose is de piek veel hoger dan als je alleen glucose zou binnenkrijgen)
77
Q

Wat zijn de nadelen van fructose?

A
  1. Hoge bloeddruk
  2. Meer opslag van vetweefsel
  3. Vervetting van de lever
78
Q

Welke belangrijke groepen zoetstoffen zijn er?

A
  1. High intensity sweeteners (heel klein beetje nodig om hetzelfde effect te bereiken als bij een grote hoeveelheid suiker)
  2. Low intensity sweeteners (suikeralcoholen)
79
Q

Waaruit bestaat het eiwit aspartaam?

A

Fenylalanine (het levert 4 kcal/g)

80
Q

Wat is een suikeralcohol?

A

Monosachariden waar een alcoholgroep aan gehecht is, waardoor die minder calorieën oplevert.

81
Q

Wat zijn kenmerken van suikeralcoholen?

A
  1. Ze zijn minder zoet
  2. Beschermt tegen tandbederf
  3. Weinig effect op bloedglucose
  4. Laxerend
  5. Niet-verteerbaar
82
Q

Wat is PKU?

A

Een aandoening waarbij fenylalanine niet meer wordt omgezet tot tyrosine en mensen een hersenaandoening kunnen ontwikkelen door de enorme hoeveelheid fenylalanine die achterblijft