Junqueira's H21 Flashcards

1
Q

Wat is de tunica albuginea?

A

Bindweefselcapsule om elke testis heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaruit bestaat het mediastinum testis?

A

tunica albuginea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoeveel testiculaire lobules heeft elke testis?

A

250

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke vorm hebben de testiculaire lobules?

A

pyramidiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zit er in een testiculaire lobule? (3)

A

bindweefsel, Leydig cellen, zaadvormende (seminiferous) buisjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel zaadvormende buisjes heeft elke tesicularie lobule ongeveer? (nummer-nummer)

A

1-4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat secreren Leydig cellen?

A

testosteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke 3 mechanismen zorgen ervoor dat de testes 34 graden Celsius blijven? (3)

A
  1. testiculaire arteriën zijn omgeven door een pampiniforme aderlijke plexus, die koeler bloed heeft. Hierdoor is er een tegenstroom mechanisme. 2. Zweet 3. Relaxatie van de dunne dartos spier en de cremaster spieren, waardoor de testes verder weg van het lichaam gaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doet relaxatie van de dunne dartos spier en de cremaster spieren?

A

testes weg van lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doet contractie van de dunne dartos spier en de cremaster spieren?

A

testes dicht bij het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit bestaat het interstitiele weefsel van de testes? (4)

A

bindweefsel, lymfocyten, fibroblasten, bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe dik is het bindweefsel van het interstitiele weefsel van de testes?

A

dun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zijn de capillairen in het interstitiele weefsel van de testes gefenestreerd?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Tijdens de pubertijd zijn de Leydig cellen polygonaal

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hebben de Leydig cellen eosinofilisch cytoplasma?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hebben de Leydig cellen veel vetdruppeltjes?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar liggen de enzymen die testosteron maken in de cel? (2)

A

glad ER en mitochondria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk hormoon zorgt voor secretie van testosteron door interstitiele cellen?

A

lutenizerend hormoon (LH)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is interstitieel cell-stimulerend hormoon?

A

LH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer begint de synthese van testosteron?

A

puberteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat voor soort hormoon is LH?

A

gonadotropin hypofyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat moet eerst geproduceerd worden voordat LH geproduceerd kan worden?

A

gonadotropin-releasing hormone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoeveel spermcellen worden er per dag geproduceerd in een young adult?

A

200 miljoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hoeveel zaadvormende buisjes heeft elke testis?(nummer-nummer)

A

250-1000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat is de diameter van een zaadvormend buisje?(nummer-nummer)

A

150-250 micrometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

hoe lang is elk zaadvormend buisje? (nummer-nummer)

A

30-70 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de totale lengte van alle zaadvormende buisjes van 1 testis?

A

250 m

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het rete testis?

A

een labyrinth van zaadvormende buisjes in de testis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Heeft het rete testis epitheel?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waar zit het rete testis in vast?

A

mediastinum testis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

wat voor epitheel heeft een zaadvormend buisje? gestratificeerd?

A

spermatogeen (germinaal) epitheel, ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat heeft het basaalmembraan van spermatogeen (germinaal epitheel)?

A

bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat heeft het binnenste deel van de zaadvormende buisjes?

A

myoïde cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat doen myoïde cellen in het binnenste deel van de zaadvormende buisjes?

A

contractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Zijn myoïde cellen in het binnenste deel van de zaadvormende buisjes plat en zien ze eruit als gladde spiercellen?

A

JA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke twee cellen heeft hetspermatogeen (germinaal) epitheel? (2)

A

Sertoli cellen en cellen met spermatogenische lineage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat doen sertoli cellen in het spermatogeen (germinaal) epitheel? (2)

A

fysiek en metabolische ondersteuning spermacel precursors

38
Q

Wat is A, D, M, P, V? Waar kijken we naar?

A

A: alveoli
D: intralobulaire ducti
L: lymfocyten
M: Myoepitheliale cellen
P:plasmacellen
V: venules
We kijken naar een lacterende alveoli

39
Q

Wat is CT? LD? V? Waar kijken we naar?

A

LD: melk
CT: bindweefsel
V: kleine bloedvaten
We kijken naar een lacterende glandus.

40
Q

Waar kijken we naar?

Wat is
L? CT?

A

We kijken naar een mammaire klier.
L = lobulus
CT = bindweefsel

41
Q

Waar kijken we naar? Wat is L? Wat is CT? Wat is A?

A

Actieve mammaire klier
L = lobulus
CT = bindweefsel
A = adipocyt

42
Q

Waar kijken we naar? Wat is A? D?

A

mammaire klier tijdens lactatie
A = glandulaire alveolus
D = excretoire ductus

43
Q

Waar kijken we naar? Wat is E? LP? M?

A

Vagina
LP = lamina propria
E = squameus epitheel
M = musculaire laag

44
Q

Waar kijken we naar? Wat is CC? F? SC? J? SS? V?

A

Mucosa van het cervicale kanaal.
CC = cervicale kanaal
F = fibromusculair weefsel
SC = eenvoudig cilindrisch epitheel
J = junction
SS = gestratificeerd squameus epitheel
V = Vagina

45
Q

Waar kijken we naar? Wat is MB? V? A?

A

terme placenta
MB = Maternaal bloed
V = Vene
A = arterie

46
Q

Waar kijken we naar? Wat is MB? C? S?

A

Terme placenta
MB = maternaal bloed
C = capillair
S = sinusoïd

47
Q

Waar kijken we naar? Wat is L? F? B? M?

A

proliferatieve fase in de uterus
L = lumen
F = functionele laag
B = basale laag
M = myometrium

48
Q

Waar kijken we naar? Wat is L? F? B? M?

A

Secretoire fase van uterus.
L = lumen
F = functionele laag
B = basale laag
M = myometrium

49
Q

Waar kijken we naar? Wat is L? F? B? M?

A

premenstruele fase van de uterus
L = lumen
F = functionele laag
B = basale laag
M = myometrium

50
Q

Waar kijken we naar? Wat is G?

A

proliferatieve fase van de uterus
G = klier

51
Q

Waar kijken we naar? Wat is G? La?

A

Secretoire fase van de uterus
G = klier
La = lacuna

52
Q

Waar kijken we naar? Wat is G?

A

Premenstruele fase van de uterus.
G = klier

53
Q

Waar kijken we naar? Wat is G? B? A? M?

A

De uterus.
G = uterine klier
B = basale laag
A = arterie
M = myometrium

54
Q

Waar kijken we naar? Wat is G? A?

A

Functionele laag van de uterus.
G = uterusklier
A = arterie

55
Q

Waar kijken we naar? Wat is SE? S?

A

De uterus.
SE = oppervlakte epitheel
S = stroma

56
Q

Waar kijken we naar? Wat is CA?

A

Corpus albicans, CA = corpus albicans

57
Q

Waar kijken we naar? Wat is CL? BC?

A

Corpus luteum
CL = corpus luteum
BC = bloedpropsel

58
Q

Waar kijken we naar? Wat is GL? TL?

A

corpus luteum
GL = granuleuze luteiïne cel
TL = theca luteïne cel

59
Q

Waar kijken we naar? Wat is A? G? BM? TI? TE? S?

A

muur van de antrale follikel
A = antrum
G = granulosa
BM = basale membraan
TI = theca interna
TE = theca externa
S = stroma

60
Q

Waar kijken we naar? Wat is O? A? G?

A

Atresie van de follikel
O = oocyt
A = antrum
G = granulomateuze cel

61
Q

Waar kijken we naar? Wat is TE? TI? G? A? O? ZP?

A

antrale follikel
TE = theca externa
TI = theca interna
G = granulomateuze cel
A = antrale holtes/vesikels
O = oocyt
ZP = zona pellucida

62
Q

Waar kijken we naar? Wat is TE? TI? G? A? CR? O? CO?

A

een preovulaitoire follikel
TE = theca externa
TI = theca interna
G = granulomateuze cel
A = antrum
CR = corona radiata
O = oocyt
CO = sumulus oophorus

63
Q

Waar kijken we naar? Wat is ZP? GC?

A

Primaire follikel en zona pellucida.
ZP = zona pellucida
GC = granulomateuze cel

64
Q

Waar kijken we naar? Wat is PF? UF? F? O?

A

overische cortex
PF = primordiale follikels
UF = unilaminraire primordiale follikels
F = follikel cel
O = oocyt

65
Q

Waar kijken we naar? Wat is BM? G? O? ZP?

A

multilagige primaire follikel
BM = basaal membraan
G = granulomateuze cel
O = oocyt
ZP = zona pellucida

66
Q

Waar kijken we naar? Wat is SE? TA? O?

A

primordiale follikel.
SE = oppervlakte epitheel
TA = tunica albuginea
O = oocyt

67
Q

Waar kijken we naar? Wat is CC? HA? TA? UG? PU? CS?

A

Penis urethra en erectiel weefsel
CC = corpus cavernosa
HA = klein helicine arterie
TA = fibrineus tunica albunigea
UG = kleine urethrale klier
PU = penis urethra
CS = corpus spongiosum

68
Q

Waar kijken we naar? Wat is HA? CS? SM? TA?

A
HA = helicine arterie
CS = corpus spongiosum
SM = gladde spier
TA = tunica albuginea
69
Q

Waar kijken we naar? Wat is V? S? TA? CC? U? CS?

A

penis
V = bloedvaten
S = huid
TA = fibreuze tunica albuginea
CC = corpora cavernosa
U = urethra
CS = corpus spongiosum

70
Q

Waar kijken we naar? Wat is S? G?

A

protaat
S = fibromusculaire stroma
G = tubuloacinaire klier

71
Q

Waar kijken we naar? Wat is E? LP? M? CA?

A

prostaatklier
E = secretoir epitheel
LP = lamina propria
M = gladde spier
CA = corpus amylaceum

72
Q

Waar kijken we naar? Wat is CA? LP?

A

prostaatklier
CA= corpus amylaceum
LP = lamina propria

73
Q

Waar kijken we naar? Wat is SM? L?

A

seminale vesikel
SM = gladde spiercel
L = lumen

74
Q

Waar kijken we naar? Wat is SM? LP?

A

mucosale vouwen van de seminale vesikel.
SM = gladde spier
LP = lamina propria

75
Q

Waar kijken we naar?

A

seminale vesikel

76
Q

Waar kijken we naar? Wat is CA? G?

A

prostaatklier
CA = corpora amylacea
G = tubuloacineaire klier

77
Q

Waar kijken we naar? Wat is M?

A

Bulbourethrale klier
M = muceuse acini

78
Q

Waar kijken we naar? Wat is M? L-SM? C-SM? A?

A

cross-sectie vas deferens
M = mucosa
L-SM = longitudinale gladde spier
C-SM= circulaire gladde spier
A = externale adventitia

79
Q

Waar kijken we naar? Wat is E? LP?

A

ductus deferens
E = epitheel
LP = lamina propria

80
Q

Waar kijken we naar? Wat is LP?

A

Mucosa van ductus deferens
LP = lamina propria

81
Q

Waar kijken we naar? Wat is TV? V? DE?

A

lange en spiralende ductus van de epididymis
TV = tunica vaginalis
V = bloedvat
DE = ductus epididymis

82
Q

Waar kijken we naar? Wat is SM? B? P?

A

columnair epitheel van de ductus epididymis
SM = gladde spier
B = principiale cel
B = basale stam cel

83
Q

Waar kijken we naar? Wat is R?

A

rete testis
R = rete testis

84
Q

Waar kijken we naar? Wat is E?

A

Efferente ductus van de rete testis
E = efferente ductus

85
Q

Waar kijken we naar? Wat is R? CT? T? S? V?

A

semineferous tubule van de testis
R = rete testis
CT = bindweefsel
T = rechte tubulus
S = semineferous tubule
V = bloedvat

86
Q

Waar kijken we naar? Wat is R? T? S?

A

semineferous tubulus van de testes
R = rete testis
T = rechte tubulus
S = semineferous tubulus

87
Q

Waar kijken we naar? Wat is M? N? F? A?

A

differentierende spermatide

M = manchette trnasport vesikel
N = nucleus
F = flagellum
A = acrosomale kap
88
Q

Waar kijken we naar? Wat is SC? PS? SG? M?

A

Semineferous tubulus van de testes
SC = sertoli cel
PS = primaire spermatocyten
SG = prominente spermatogonia
M = myoïde cel

89
Q

Waar kijken we naar? Wat is SG? SC? ES? LS? M? PS? F?

A
SG = spermatogonium
SC = sertoli cel
ES = vroege spermatide
LS = late spermatide
M = myoïde cel
PS = primaire spermatocyt
F = fibroblast
90
Q
A