IT bundel Flashcards

1
Q

welke ziekte hoort bij de volgende symptomen?:
koorts, oorpijn, neusverkoudheid, heesheid, dyspno, hoesten en inspiratoire stridor

A

bovenste luchtweginfectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waardoor kan een bovenste luchtweg infectie op jonge leeftijd worden veroorzaakt?

A

RS-virus (respiratoir syncyctieel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welk ziektebeeld hoort bij de volgende symptomen? (slijm op)hoesten, kortademig, koorts, thoracale pijn, piepende ademhaling en algehele malaise

A

acute bronchitis en bronchiolitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn voorwaarden voor acute bronchitis/bronchiolitis in de diagnostiek?

A
  1. meer dan normaal hoesten
  2. meer dan gebruikelijk opgeven van slijm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zie je bij LO bij bronchitis/bronchiolitis?

A

crepitaties of bronchi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoelang duren de klachten bij bronchitis/bronchiolitis?

A

vaak korter dan 3 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke diagnose hoort bij de volgende klachten?: plotseling heftig hoesten, stridor, cyanose, braken en benauwdheid

A

aspiratie corpus alienum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe onderzoek je een aspiratie corpus alienum?

A

Eerst rontgen, daarna bronchoscopie (alleen indien geen uitkomst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de grootste risicofactor voor COPD?

A

roken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een typische LO ondervinding bij een pneumonie?

A

eenzijdige crepitaties met een matte percussie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de 4 risicogroepen voor een pneumonie?

A
  1. kinderen <5
  2. ouderen >65
  3. mensen met een zwak immuun systeem
  4. mensen die slecht kunnen hoesten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is op de X-thorax te zien bij een pneumonie?

A

witte vaas (consolidatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke bloedwaarde verwacht je bij een pneumonie?

A

CRP & serum ureum verhoogd, witte bloedcellen mogelijk verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke diagnose stel je bij kinderen van 1.5 in plaats van astma?

A

bronchiale hyperactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke spirometrie uitslagen passen bij COPD?

A
  1. normaal/verhoogd TLC
  2. verlaagd FEV1
  3. verlaagd FEV1/FVC
    - concave grafiek
    - tiffeneau index -1.64 SD of <70%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke medicatie geef je bij COPD

A
  1. kortwerkende beta-2-agonist / M receptor blokker
  2. langwerkende beta-2-agonist
  3. dan pas steroiden (dit maakt verschil met astma, dan geef je gelijk steroiden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

GOLD 1 classificatie (mild)

A

FEV1 >= 80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

GOLD 2 classificatie (matig)

A

50% < FEV1 < 80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

GOLD 3 (ernstig/heftif)

A

30% < FEV1 < 50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

GOLD 4 (zeer ernstig)

A

FEV1 < 30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn de doelen van het behandelen van COPD en hoe waarmee wordt dit gedaan?

A
  1. verbeteren van klachten, voorkomen van exacerbatie en verbeteren gezondheidsstatus
  2. medicatie, leefstijladviezen en chirurgie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hoe doe je de diagnostiek bij een interstitiele longziekte?

A
  1. X-thorax of CT
  2. longfunctietest
  3. bloedonderzoek
  4. bronchoscopie
  5. longbiopsie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoe behandel je een interstitiele longziekte?

A

Je kan interstitiele longziekte alleen curatief behandelen met een transplantatie.
Andere symptomatische behandelsmogelijkheden zijn:
1. corticosteroiden
2. fibroseremmers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is je LO bevinding bij een idiopatische pulmonale fibrose?

A

basale crepitaties en clubbing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wie behoren tot de risicogroep van idiopatische pulmonale fibrose?

A

mannen > 60 jaar + roken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zie je op de X-thorax bij idiopatische pulmonale fibrose?

A

kerley-lijnen (witte lijnen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is je LO bevinding bij acute idiopatische pulmonale fibrose? & hoe behandel je het?

A

LO: squeeks en verscherpt ademgeruis
behandeling: vermijden allergenen, dan is de ziekte nog reversibel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is je LO bevinding bij chronische idiopatische pulmonale fibrose? & hoe behandel je het?

A

LO: clubbing en crepitaties
behandeling: prednison

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

met welke scores beoordeel je een longembolie?

A

WELLS-score, YEARS-beslisregel, D-dimeer, CT-scan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

hoe behandel je een longembolie?

A

heparine of LMWH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

hoe diagnosticeer je gastro-oesofagale reflux?

A

vragenlijsten, PPI-test, endoscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

hoe diagnosticeer je een inflammatoire darm ziekte?

A

calprotectine test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

wat zijn de symptomen van een pancreatitis?

A

heftige epigastrische pijn, uitstralend naar de rug. Misselijkheid, overgeven, koorts, icterus, pseudo cyste, infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

hoe diagnosticeer je een pancreatitis?

A

typische klachten + serum amylase en/of lipase (3x hoger dan normaal waarde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat is typisch bij een peptische ulcus?

A

meestal verdwijnen de klachten na eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

hoe diagnosticeer je een peptische ulcus?

A

C13 ureumademtest, feces test of gastroscopie met biopten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

hoe behandel je een peptische ulcus?

A

je behandeld het met triple therapie:
- 2x antibiotica
- protonpompremmers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

hoe diagnosticeer je hepatitis?

A

ASAT, ALAT, LSAT, GGT, totaal bilirubine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welk ziektebeeld hoort bij de volgende symptomen?:
klachten van AP, duizeligheid, flauwvallen, hartfalen

A

aortaklepstenose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

hoe behandel je een aortaklepstenose?

A

percutaan, ballondilatatie, chirurgisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

welke 3 soorten acuut coronair syndroom heb je?

A
  1. STEMI
  2. NSTEMI
  3. instabiele AP
42
Q

wat is de volgorde in handelen bij een STABIELE angina pectoris?

A
  1. leefstijladvies
  2. medicatie
  3. revascularisatie
  4. cardiale revalidatie
43
Q

wat is de volgorde in handelen bij een acuut coronair lijden/ instabiele angina pectoris?

A
  1. revascularisatie
  2. medicatie
  3. leefstijladviezen
  4. cardiale revalidatie
44
Q

wanneer nemen de symptomen van een pericarditis af?

A

bij voorover leunen en rechts op zitten

45
Q

wat zijn de LO bevindingen bij een pericarditis?

A

pericardwrijven, ST-elevatie en/of pericarddeffusie (echo)

46
Q

hoe behandel je een pericarditis?

A

ontstekingsremmers en eventueel antibiotica bij een bacteriele infectie

47
Q

wat is de LO bevinding bij atriumfibrilleren?

A

irregulaire pols

48
Q

hoe stel je de diagnose atriumfibrilleren?

A

ECG –> geen P-toppen, PR onregelmatig

49
Q

Met welke klasse bepaal je de ernst van hartfalen? Hoe zit dit systeem in elkaar?

A

NYHA-klasse:
1. geen beperkingen
2. milde klachten bij normale inspanning
3. klachten bij geringe inspanning
4. klachten in rust

50
Q

hoe behandel je hartfalen?

A

diuretica, ACE-remmer en/of beta-blokkers

51
Q

Hoe diagnosticeer je perifeer arterieel vaatlijden?

A

met de enkel-arm index van 0.8

52
Q

hoe zit de fontaine classificatie in elkaar?

A
  1. geen klachten
    2a. geen invaliderende klachten
    2b. invaliderende klachten
  2. rustpijn
  3. gangreen
53
Q

diep venteuze trombose heeft als risicofactoren de trias van vichow. Waaruit bestaat deze trias?

A
  1. vaatwandbeschadeging
  2. stase in de bloedstroom door immobiliteit
  3. veranderde bloedsamenstelling
54
Q

Hoe diagnosticeer je anemie?

A

Hb-gehalte, MCV, reticulocyten en ferritine

55
Q

waaraan heb je een gebrek bij MCV <80? Wat zijn de oorzaken van een anemie met MCV < 80 ?

A

Ijzergebrek
oorzaken: verminderde ijzerinname, malabsorptie, ulcera, carcinoom, hemolyse ZONDER reticulocytose

56
Q

Wat zijn de oorzaken van een anemie met een MCV 80-100?

A

nierziekte, acute bloeding, sikkelcelanemie of maligniteit

57
Q

Wat zijn de oorzaken van een anemie met een MCV > 100?

A

Vitamine B12 tekort, alcohol, hypothyreodie, myelodisplastisch syndroom, hemolyse MET reticulocytose

58
Q

wat zijn de symptomen van chronische nierinsufficientie?

A

moe, verminderde inspanningstolerantie, dikke voeten, jeuk, misselijk, hoofdpijn

59
Q

Welke LO bevindingen doe je bij chronische nierinsufficientie?

A

gepigmenteerde huid, krabeffecten, blauwe plekken, hypertensie, groot hart

60
Q

Welke bloedonderzoek bevindingen doe je bij chronische nierinsufficientie?

A

Verhoogd: ureum, fosfaat, PTH en kalium
verlaagd: Hb, calcium
Normaal: natrium

61
Q

met welke medicatie behandel je COPD, na leefstijladvisering?

A

Luchtwegverwijderaar (B2 antagonist) of muscarine antagonsist
Daarnaast is de griepprik altijd aangeraden

62
Q

waardoor wordt de volledige occlusie veroorzaakt bij acuut coronair syndroom?

A

trombocytenaggregatie

63
Q

welke medicijnen remmen trombocytenaggregatie?

A

acetylsaliczuur & P2Y12-remmers

64
Q

welke medicamenteuze behandeling kan je geven bij stabiele angina pectoris?

A

beta-blokker, calcium antagonist en eventueel nitraten, aspirine of statine

65
Q

welke acute medicatie geef je bij een instabiele AP en NSTEMI?

A

in de acute fase geef je: heparine, aspirine /P2Y12-remmer, pijnstilling, zuurstof en nitraat

66
Q

wat is de gouden 5 medicatie die je geeft na revascularisatie bij instabiele AP, NSTEMI en STEMI?

A
  1. statine
  2. betablokker
  3. ACE-remmer
  4. acetylsalicylzuur
  5. P2Y12 (2e plaatjesaggregatieremmer)
67
Q

wat is de pathofysiologie bij hartfalen met systolische disfunctie?

A

de systolische disfunctie berust op onvoldoende samentrekking van het hart (linkerventrikel)

68
Q

wat is de pathofysiologie bij hartfalen met diastolische disfunctie?

A

ontstaat door het stugger worden van het hart, bijvoorbeeld door langdurige hypertensie

69
Q

klachten linkszijdig hartfalen

A

orthopneu, dyspneu, duizelig, plotse hartdood, inspanningsintolerantie, vegetatieve verschijnselen & kou-intoleratie

70
Q

klachten rechtszijdig hartfalen

A

verhoogde centraal, veneuze druk, ascites, perifeer oedeem, nycturie en hepatomegalie

71
Q

welke aanvullende onderzoeken kan je doen bij hartfalen?

A

algemeen bloedbeeld, (NT-pro)BNP, ECG, X-thorax of echocardiografie.

72
Q

hoe behandel je hartfalen medicamenteus?

A

diureticum en ACE-remmer. Bij een overvuld hart eventueel ook beta-blokker

73
Q

De 3 risicofactoren van diepe veneuze trombose heet de trias van Virchow. Welke factoren vallen hieronder?

A
  1. stasis in bloedstroom door immobiliteit
  2. verandering van bloedsamenstelling (hemostase)
  3. beschadeging vaatwand
74
Q

welke twee complicaties horen bij diep veneuze trombose?

A

longembolie en posttrombotisch syndroom

75
Q

hoe vindt de diagnostiek van diep veneuze trombose plaats?

A

Eerst een klinische inschatting. Als de diagnose DVT waarschijnlijk is, wordt een echo gedaan of D-dimeer meten. Als D-dimeren verhoogd zijn, moet alsnog een echo.

76
Q

wat is de medicamenteuze behandeling van diep veneuze trombose

A

medicatie tegen stolling:
Vitamine K-antagonist, LMWH, DOAC

77
Q

hoe bevestig je de diagnose diverticulose?

A

CT of MRI

78
Q

welke 2 symptomen zijn relatief uniek bij endocarditis (tov symptomen bij andere ziekte)

A

janeway-leasies en osler noduli

79
Q

bij welke groep komt gastro-entritis het vaakst voor?

A

Kinderen tussen 0 en 4 (komt omdat het vaak wordt veroorzaakt door rotavirus of norovirus

80
Q

hoe kan je, indien nodig, gastro-enteritis medisch behandelen?

A

Rehydratie is erg belangrijk!
Daarnaast kan een diarree remmer (loperamide) of iets tegen de misselijkheid (anti-emetica) worden gegeven.
Bij GE door een bacterie, kan je ook antibiotica geven.

81
Q

wat zijn contra-indicaties voor het geven van diarreeremmers bij gastro-enteritis?

A

< 3 jaar oud, koort icm bloederige diarree, diarree na antibiotica gebruik, zwangerschap, geven van borstvoeding

82
Q

tot welk syndroom kan reflux leiden?

A

Barett slokdarm

83
Q

hoe kan je gastro-enteritis medicamenteus en chirurgisch behandelen?

A

protonpompremmer, antacidum en/of H2-receptorantagonis.
Chirurgisch kan je een fundoplicatie uitvoeren, hierbij wordt de onderste slokdarmsfincter VERSTEVIGD met een maagplooi

84
Q

hoe behandel je hepatitis B?

A

antivirale therapie en interferonen

85
Q

hoe behandel je hepatitis C?

A

antivirale therapie

86
Q

hoe behandel je hepatitis A en D?

A

geen behandeling

87
Q

hoe behandel je hepatitis E?

A

ribavirine

88
Q

hoe behandel je de auto-immuun vorm van hepatitis?

A

corticosteroiden en azathiopine (immunosuppresiva)

89
Q

wanneer moet je denken aan secundaire hypertensie?

A
  1. jonge patienten
  2. plots ontstaan / plots verergeren
  3. negatieve familieamnsese
  4. hypertensieve crisis
  5. therapieresistentie
  6. symptomen passend bij een oorzaak
  7. afwijkend lichamelijk onderzoek
90
Q

hoe behandel je hypertensie bij mensen < 50 jaar of chronische nierschade?

A

ACE-remmer

91
Q

hoe behandel je hypertensie bij mensen tussen de 50 en 70 jaar?

A

thiazidediureticum of calciumantagonist

92
Q

hoe behandel je hypertensie bij mensen > 70 jaar of bekend met diabetes?

A

diureticum

93
Q

wat zijn de piek leeftijden van colitis ulcerose?

A

tussen 15 en 30 jaar
en tussen 50 en 70 jaar

94
Q

met welke medicijnen kan je colitis ulcerosa behandelen?

A
  1. corticosteroiden
    2.thiopurines
  2. biologicals
  3. mesalazine
95
Q

met welke medicijnen kan je morbus crohn behandelen?

A
  1. corticosteroiden
    2.thiopurines
  2. biologicals
96
Q

wat is de gouden standaard voor diagnostiek bij een longembolie?

A

CT-scan

97
Q

wanneer doe je een CT scan bij een longembolie?

A

WELSS score > 4
WELSS score < 4 maar D-dimeer >0.5

98
Q

hoe behandel je een ernstige longembolie?

A

fibronolytica

99
Q

wanneer kan je orthostatische hypotensie diagnosticeren?

A

sys. daling > 20 mmHg
dia. daling van > 10 mmHg

100
Q

hoe diagnosticeer je acute pancreatitis?

A

symptomen + serum amylase/lipase en eventueel beeldvormende techniek

101
Q

hoe behandel je een milde longembolie?

A

LMWH, DOAC of coumarinederivanten

101
Q

hoe diagnosticeer je chronische pancreatitis?

A

beeldvormende technieken, zoek naar fibrose en eventueel necrose