Intro Flashcards

1
Q

Freud en Horney

A

psychodynamisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rogers

A

Humanistisch/existentieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Allport, McCrae en Costa

A

Dispositioneel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eysenck

A

Biologisch/evolutionair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mischel

A

Leren-cognitieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Definitie persoonlijkheid

A

Een patroon van relatief permanente karaktertrekken (traits) en unieke kenmerken die zowel voor consistentie als individualiteit zorgen in het gedrag van een persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Traits

A

= trekken

  • consistentie over tijd
  • individuele verschillen in gedrag
  • stabiliteit over situaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kenmerken

A

Unieke kwaliteiten (temperament, intelligentie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

definitie theorie

A

Een set van gerelateerde veronderstellingen die wetenschappers toelaten om op basis van logisch deductief redeneren testbare hypotheses te formuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Psychology of science

A

De empirische studie van het wetenschappelijk denken en gedrag (inclusief theorie constructie) van een wetenschapper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Criteria voor het evolueren van een theorie (een zinvolle theorie is;)

A
  1. Genereert oz
  2. is falsifieerbaar
  3. organiseert gekende data
  4. leidt handelen (is praktisch)
  5. is intern consistent
  6. is spaarzaam (niet complexer dan noodzakelijk is)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dimensies voor een ‘concept’ over de mensheid

A
  • Determinisme vs. vrije keuze
  • Pessimisme vs. optimisme
  • Causaliteit vs. teleologie
  • Bewuste vs. onbewuste determinanten van gedrag
  • Biologische vs. sociale invloeden op persoonlijkheid
  • Individualiteit vs. similariteit (gelijkenis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

determinisme

A

= controle hebben, alles ligt al op voorhand vast

<-> vrije keuze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

causaliteit vs teleologie

A

causaliteit = kijken naar het verleden

teleologie = kijken naar de toekomstige doelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

criteria voor meetinstrumenten

A
  1. Betrouwbaarheid
    = consistentie van het meten
  2. Validiteit
    Construct validiteit = de mate waarin het instrument een construct effectief meet
    - convergerend; de mate waarin er verband is met hetzelfde construct van een andere test
    -Divergerend: de mate van corr met een ander construct
    - Discriminant: de mate waarin de test een kenmerk meet dat het niet zou moeten meten

predictieve validiteit = de mate waarin een test toekomstig gedrag kan voorspellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarom bestaan er verschillende theorieën?

A
  • Verschillende persoonlijke achtergronden:
    Ervaringen tijdens de kindertijd
    Interpersoonlijke relaties
  • Verschillende filosofische oriëntaties
  • Data die gekozen wordt om te observeren is verschillend
  • Unieke manieren om naar de wereld te kijken