Intracellulair transport Flashcards
1
Q
Filamenten
A
- microfilamenten
-> actine filamenten maken helix-polymeer
-> kortste en vaak vlak onder plasmamembraan
-> microvilli
-> ATP vebruik - intermediaire filamenten
-> heterogene EW-familie - microtubuli
-> alfa en beta tubulines
-> (de)polymerisatie constant ten kost van GTP
-> basis = centrosoom = MTOC = Microtubuli Organizing Center = 2xcentriool = 9x3
-> flagel + cilia: 9x2 met dyeïne armen
-> spoelfiguur + transport
2
Q
actin- en microtubulin based transport
A
- Via focal-adhesions actinefilamenten (microfilamenten):
1. extensie richting verplaatsing <=> vorming nieuw lamellipodia
2. translocatie waarbij laatste voet los komt - kinesine - -> +
dyneïne + -> -
=> te vinding n cilia
3
Q
Huid: keratine + integrine-switching bij wondheling + litteken
A
-Keratine:
1 alfa helix
dimerisatie tot protofilament
verschillende protofilamenten associeren zich met elkaar tot protofibril
4 protofibrillen vormen keratine
OPM: soms zo strak aangespannen dat celkern verdwijnt
- integrine-switching:
bij wondheling hemidesmosoom (cel-matrix) vervangen door integrines omdat deze sneller kan worden losgemaakt + minder cel-cel ruis - litteken = verlies wit-war collageen-strengen (deze wir-war zorgt voor elasticiteit)
4
Q
Ciliën
A
effectieve cilia: 9x2
basal body: 2 centriolen van 9x3
-> dyneïne transport naar boven EN naar beneden
5
Q
5 eigenschappen filamenten
A
- microfilamenten ATP en MT GTP
- (de)polymerisatie maar aan 1 kant <=> polariteit <=> celmigratie en/of cel uiteen rekken
- niet-covalente bindingen voor snelle opbouw en afbraak
6
Q
Spierbeweging
A
- Ca2+ zorgt dat tropomyosine niet langer actine-myosine tegengaat
- actine kan binden
- ATP hydrolyse zorgt voor samentrekken en kop intrekking v myosine zorgt dan voor beweging