Inleiding Flashcards

1
Q

Onderdelen sociaal recht (2)

A

Arbeidsrecht & Sociaal Zekerheidsrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Sociale grondrechten (5)

A
  1. Recht op arbeid
  2. Billijke arbeidsvoorwaarden en beloning
  3. Recht op collectief onderhandelen
  4. Recht o sociale zekerheid
  5. Recht op sociale bijstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sociale zekerheid

↔ sociale bijstand

A

Sociale zekerheid: vervangingsinkomen + tussenkomst bij zware sociale kosten → gefinancierd door sociale bijdragen
Sociale bijstand: vangnet voor personen zonder inkomen → gefinancierd door belastingen (eg. invaliden, leeflonen…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stand-still beginsel

A

Er mag geen wezenlijke verslechtering zijn in de sociale rechten zonder gegronde redenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voor wie is sociale bijstand voorbehouden?

A

Belgen, staatlozen en EU-onderdanen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Arbeidsrecht: Ratione Personae

A

Van toepassing op WN uit particuliere sector (+ contractanten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kenmerken WN-schap:

A
  1. Er moet gewerkt worden (prestatie leveren)
  2. Tegen een loon
  3. Onder gezag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Arbeidsrecht: Ratione Materiae

A

Tot het arbeidsrecht behoort:

  1. Arbeidsovereenkomstenwet
  2. Collectief arbeidsrecht
  3. Arbeidsreglementering
  4. Sociaal handhavingsrecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Arbeidsrecht: Ratione Loci

A

Iedereen die in BE werkt (MAAR buitenlanders kunnen in een ander zijn contract afsluiten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Oplossingen voor overkill aan sociaal strafrecht (2)

A
  1. Strafrechtelijke misdrijven die OM niet vervolgt → administratieve geldboete
  2. Sociale inspectiedienst mag adviezen en vermaningen geven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Soorten rechtsbronnen bij sociaal recht (3)

A

Internationale en nationale rechtsbronnen + eigen wetgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Internationale rechtsbronnen

A

Europese verdragen, richtlijnen (moeten eerst worden opgenomen in nationale wetgeving) of verordeningen (worden meteen van kracht), EVRM, Europees Sociaal Handvest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nationale rechtsbronnen

A

Grondwet, Federale wetgeving, Rechtspraak, andere (gedragscodes, toezeggingen WG…) + Eigen rechtsvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bevoegdheidsverdeling

A

Voornamelijk federaal, uitzonderingen:

  1. Kinderbijslag
  2. Taalgebruik
  3. Onderwijs
  4. Tewerkstellingsprogramma’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

AO altijd onwettig bij eenzijdige wijziging?

A

HvC: NEE, enkel i.g.v. wijziging essentiële elementen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

NIetigheid opzegging AO

A

HvC: Nietigheid zal leiden tot onmiddelijk, onrechtmatig ontslag dat leidt tot schadevergoeding

17
Q

Niveau’s waarop CAO afgesloten kan worden

A
  1. Nationale arbeidsraad
  2. Paritaire comités
  3. Paritaire subcomités
  4. Buiten paritaire organen
18
Q

Juridische aard van de CAO

A

Juridische aard van een contract (geen bevoegdheid van Raad van State, is namelijk geen administratieve rechtshandeling)
TENZIJ: koning verklaart normatieve bepalingen als algemeen bindend → reglement

19
Q

Soorten bepalingen in de CAO

A
  1. Obligatoire bepalingen (tussen partijen, kunnen niet als algemeen bindend verklaard worden).
    a. Impliciete: geacht stilzwijgend aanwezig te zijn, regels van goede trouw (vredesplicht & beïnvloedingsplicht)
    b. Expliciete: contractuele verbintenissen
  2. Normatieve bepalingen (binden partijen die niet rechtstreeks deel uitmaken van de onderhandelingen → kunnen als algemeen bindend verklaard worden)
    a. Individuele: Arbiedsrelatie WN-WG → individualiseerbare rechten
    b. Collectieve: creëren geen individualiseerbare rechten (eg. vakbondsafvaardiging…)
20
Q

Partijen bij de CAO

A

WG:

  1. Individuele WG’s
  2. Representatieve WG-organisaties (nationaal en sectoraal)

WN:

  1. Nationale, representatieve en intersectorale vakbond (eg. ACV, ACLVB, ABVV) → groeperen andere vakbonden
  2. Representatieve vakbonden die bij 1 van de bovenstaande aangesloten zijn
21
Q

Voorwaarden voor koepelorganisaties:

A
  1. Nationaal
  2. Intersectoraal
  3. Zetelen in Nationale Arbeidsraad (minstens 125.000 leden)
22
Q

Rechtspersoonlijkheid vakbonden

A

Enkel functioneel: hebben op zich geen rechtspersoonlijkheid (→ FV). Ze hebben wel enkele machtigingen gekregen (oa. CAO afsluiten…)

23
Q

Binding bepalingen v/d CAO

A
  1. Obligatoire bepalingen: enkel voor diegenen die de CAO gesloten hebben (WN kan niet individueel CAO ondertekenen → niet gebonden door obligatoire bepalingen)
  2. Normatieve bepalingen:
    a. Indien algemeen bindend verklaard in KB: bindend voor alle WG/WN die vallen onder PC (wordt een soort van reglement)
    b. Indien niet algemeen bindend verklaard: bindend voor leden WG-organisatie en voor WN die werken voor een WN die hierdoor gebonden is
    (b. bis. indien WG niet aangesloten is = free rider: er mag van niet algemeen bindende bepalingen worden afgeweken d.m.v. AO)
24
Q

Totstandkoming CAO

A

Formeel contract tussen de partijen, dat moet worden neergelegd op het Ministerie van Arbeid

25
Q

Ondernemingsraad en aantal WN’s

A

+ 100 WN’s: OR heeft inspraak (geen akkoord: arbeidsinspectie en later PC)

-100 WN’s: geen OR (WN’s mogen mening geven & krijgen ontslagbescherming indien ze dit doen)

26
Q

Hiërarchie v/d rechtsbronnen

A
  1. Dwingende bepalingen van de wet
  2. Algemeen bindend verklaarde CAO’s
  3. Niet algemeen bindend verklaarde CAO’s
  4. Geschreven individuele arbeidsovereenkomst
  5. Niet algemeen bindend verklaarde CAO’s, waar de WG geen lid is van de WG-organisatie
  6. Arbeidsreglement
  7. Aanvullende bepalingen van de wet
  8. Mondeling individuele handelsovereenkomst