Hypnose Flashcards
1
Q
Stadia van hypnose
A
- Lichte trance = alfastaat = 7-14 Hz
- Diepe hypnose = thetastaat = 4-7 Hz
- Diepste staat = Esdailestaat = Deltastat = 0,1 - 4 Hz
- Hypnotische slaap
2
Q
Trancesignalen
A
- Flikkeren van de oogleden
- Lichaamswarmte
- Tranende ogen
- Wit van ogen wordt roder
- Ogen gaan omhoog in hoofd
- Onwillekeurige bewegingen
- Pupillen verwijden
- Dieper ademhalen
- Reageren op suggesties
3
Q
Trancestaten waarin cliënt zijn probleem zal beschrijven
A
- Regressie (teruggaan naar vroeger)
- Progressie (maakt zich druk over de toekomst)
- Dissociëren (van emotie, van een deel van het lichaam, van de omgeving)
- Posthypnotische suggestie (als ik mijn vader zie raak ik in paniek)
- Amnesie
- Hallucinaties
- Tijdvervorming
- Zintuigelijke vervorming (groter of kleiner maken van gevoelens/ omgevingsstimuli worden juist uitvergroot of verkleind)
4
Q
Metaprogramma’s
A
- Waarnemen
- Informatieverwerking
- Motivatiefactoren
- Motivatieverwerking
5
Q
Metaprogramma Waarnemen
A
- Visueel
- Auditief
- Kinesthetisch
- Primaire belangstelling
- Mensen
- Activiteiten
- Plaatsen
- Informatie
- Dingen
- Gerichtheid (zelf/ de ander/ wij)
6
Q
Metaprogramma informatieverwerking
A
- Globaal - specifiek
- Samen - nabijheid - alleen
- Tijdsoriëntatie (verleden/ heden/ toekomst)
- Overtuigings- en beslissingskanaal (zien/ horen/ voelen/ lezen)
- Beslismoment (automatisch, aantal keer, periode van tijd, continu
7
Q
Metaprogramma motivatiefactoren
A
- Weg van probleem - naar doel toe
- Interne referentie (eigen standaard)- externe referentie (wat anderen belangrijk vinden)
- Opties - procedures
8
Q
Metaprogramma motivatieverwerking
A
- Pro-actief - reactief
- Handhaving - ontwikkeling - verandering
- Emotioneel - rationeel - keuze (stressrespons)
- Voldoet wel (matchers) - voldoet niet (wat is er niet)
- In time (heden) - through time (rechtlijnig idee van tijd)
- Concept - structuur - gebruik
9
Q
Snelle inducties
A
Handschake interrupt (verwarringsinductie) Butterfly inductie (shockinductie) Kernbom (fysiek) Handdrop (fysiek) Elman
10
Q
De autoriteit
A
- Weten dat iedereen hypnotiseerbaar is
- Maak gebruik van de verwachting van de cliënt dat jij ze onder hypnose brengt
- Schep de verwachting dat het gaat gebeuren
11
Q
Herkaderen
A
Blozen:
- Context: in welke situatie is dit gedrag handig? (in een sociale instelling)
- Betekenis: geef een andere betekenis aan het gedrag (benaderbaar zijn, want je toont je emoties)
- Woord: Hernoem het woord (stralen)
12
Q
Werken met het verleden
A
- Regressie
- Reïncarnatie
- Tijdlijn
- Positieve regressie
- Regression association
- Geboortetrauma
- Helen innerlijk kind
13
Q
Hypnose 1.0
A
- Inductie
- Verdieper
- Boilerplate
- Complexe verdieper
- Hypnotische fenomenen
- Het werk
- Deductie
14
Q
Hypnose 2.0
A
- Inductie = hypnotische fenomenen
- Nog meer hypnotische fenomenen
- (verdiepen)
- Het werk
- Deductie
15
Q
Het 16-stappen protocol
A
- Voorgesprek
- Volgzaamheid
- Wil je in hypnose (toestemming)
- H+ (gaze)
- Diepe ademhaling
- Inductie
- Verdiepen
- Boilerplate
- Complexe verdiepers
- Testen (eye-lock/ arm-levitatie)
- “werk”
- Magische spiegel
- Future pace
- Progressie
- Deductie
- Nagesprek