Hoorcollege 6 Flashcards
Constructivisme
- Bewering dat feiten door ons gemaakt/geconstrueerd worden.
- Onze feiten zijn onze realiteit en hangen dus af van de theorie die we waarnemen
Notie van een taalspel (Wittgenstein II)
Gaat over de context waarin een woord wordt gebruikt en hoe het woord in de context wordt gebruikt.
Dit is relevant voor relativisten en constructivisten
Wat waren empirische argumenten vóór prive taal
1: Betekenis is afhankelijk van referentie
2: Psychologische termen verwijzen naar refereren naar subjectieve toestanden (angst, pijn etc krijgen betekenis door verzameling aan subjectieve toestanden)
3: Inverted spectrum/kleuren (kleurervaringen/subjectieve toestanden). Wat jij als rood beschouwt, beschouwt iemand anders misschien als blauw
Men kan Kuhns opvattingen samenvatten in een schema: welke zijn dit?
0: voorwetenschappelijk stadium
1: Paradigma (normale wetenschap) vertelt een deel over hoe de wereld in elkaar zit, men werkt aan uitbreiding van het paradigma
2: Vertrouwenscrisis (abnormale wetenschap): je vertrouwt je paradigma niet meer.
3: Revolutie (nieuw paradigma): Deze is niet verenigbaar met het oude paradigma
Geocentrisch paradigma; ptolomaeus
Aarde staat in het middelpunt van universum en andere planten draaien hier in perfecte cirkels omheen; er zijn aannames over hoe de wereld in elkaar moet zitten, maar de voorspellingen kwamen niet uit
Heliocentrisch paradigma: coperniceus
De zon staat in het middelpunt van het universum en de andere planeten draaien hier in perfecte cirkels omheen.
Maar, planten draaien niet in cirkels.
Incommensurabiliteitsthese
Verschillende paradigma’s zijn niet rationeel te vergelijken, want je praat in een ander taalspel, omdat de betekenis en referentie van woorden zijn veranderd.