hoorcollege 4 Flashcards

1
Q

psychologische testen (2)

A
  • typical performance test
  • maximum performance test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

typical performance test

A

een vragenlijst om meer te weten te komen over een persoon zoals gedrag, persoonlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

nadeel typical performance test

A

je beter voor doen dan je bent, meer extravert voor doen bijvoorbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

maximum performance test

A

het maximale wat een persoon kan presteren, vb IQ test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

voordelen en nadelen bij maximum performance test

A

een persoon kan zich niet beter voordoen dan die is. Maar een persoon kan wel onderpresteren door stres bijvoorbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

twee soorten interviews

A
  • open of ongestructureerd
  • (semi-) gestructureerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waar zijn psychologische tests geschikt voor

A

cognitie/emotie/gedrag/vaardigheid en vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar zijn interviews geschikt voor

A

gebeurtenissen, cognities, emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verschil gestructureerd en ongestructureerde interviews

A

Terwijl gestructureerde interviews vertrouwen op gestandaardiseerde vragen, zijn ongestructureerde interviews het tegenovergestelde . De interviewer kan vertrouwen op spontaniteit en vragen stellen over het onderwerp dat wordt onderzocht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waarvoor is observatie geschikt voor

A

waarneembaar gedrag. Frequentie of duur van bepaalde gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarvoor gebruik je dossieranalyse

A

als een cliënt zal terugkeren kan je kijken in voorgaande onderzoeken naar informatie. Zo hoef je niet steeds hetzelfde te bevragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voor wat voor vragen kun je de onderzoeksinstrumenten en testen gebruiken

A

voor onderkennende en verklarende vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bij welke stappen in de diagnostische cyclus kan je de onderzoeksinstrumenten en testen gebruiken

A

verklaringsanalyse en probleemanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is belangrijk bij keuze van een instrument (5)

A
  • objectief: zelfde resultaat onafhankelijk van testafnemer
  • betrouwbaar: consistent over tijd
  • validiteit: meet wat moet meten
  • normen: vergelijking met normpopulatie
  • kosten-baten: praktisch haalbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waar heeft intelligentie niets mee te maken

A

creativiteit, karakter en persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

spearman twee-factoren theorie

A

een intelligentiemodel waar intelligentie uit twee componenten bestaat: algemene intelligentie (g-factor) en specifieke intelligentie (s-factor). volgens hem is er een positieve correlatie tussen alle intelligentietaken (positive manifold)

17
Q

thurstone’s primary mental abilities

A

een intelligentietest die verschillende capaciteiten onderzocht. Hij onderscheidde er 7. Maar hij vond uiteindelijk dat de clusters positief correleerde waardoor er waarschijnlijk wel een g-factor is.

18
Q

Guilfords structure of intellect

A

120 soorten intelligentie. Hij onderscheidde verschillende dimensies om cognitieve taken te categoriseren. Hij had drie categorieën namelijk operaties, inhouden en producten. Daaronder vielen 120 soorten intelligenties.

19
Q

vernons Hiërarchisch model

A

een G-factor (algemene intelligentie) met daaronder twee specifieke groepsfactoren en daaronder weer kleinere groepsfactoren.

20
Q

Cattell-horn carrol integrated model

A

een G-factor met daaronder weer specifieke soorten intelligentie zoals vloeibare en gekristalliseerde intelligentie.

21
Q

verschil vloeibare intelligentie en gekristalliseerde intelligentie

A

vloeibaar: intelligentie waarbij je problemen kan oplossen zonder dat je voorgaande kennis daarvoor nodig hebt. Gekristalliseerde: problemen oplossen met voorgaande kennis

22
Q

WAIS-IV-NL

A

intelligentietest voor volwassenen

23
Q

WISC-V-NL

A

intelligentietest voor kinderen 6 tot 17 jaar

24
Q

specifieke intelligentietesten (2)

A
  • non-verbale test (ravens progressive matrices
  • verbale test: Nederlandse leestest voor volwassenen (met hersenletsel)
25
Q

is het handig om een ouder bij de wisc-v te hebben

A

nee, alleen kind en testleider. Maar als het niet anders kan dan uit gezichtsveld.

26
Q

waarvoor gebruik je de indexscores van een WISC-V

A

de relatieve sterktes en zwaktes van een kind verduidelijken

27
Q

wanneer kies je een van de laatste 4 test die niet bij de standaardtestvolgorde horen

A

als het niet lukt om een bepaalde test af te nemen en je een alternatief zoekt

28
Q

antwoordtendensen

A

mensen kunnen zich anders voor gaan doen en meer wenselijk antwoorden

29
Q

declaratieve kennis vs procedurele kennis

A

Declaratieve kennis heb je een bepaalde mate van
bewuste mentale inspanning voor nodig, terwijl je procedurele kennis vooral buiten je bewustzijn om doet omdat dit gericht is op motorische vaardigheden.

30
Q

informatieverwerking via successieve en/of simultane processen

A
  • successieve: hier gaat het om de mate waarin iemand informatie kan verwerken die achter elkaar aangeboden wordt
  • simultane: dit heeft betrekking op het begrijpen van de informatie
31
Q

sternbergs triarchische intelligentietheorie

A

intelligente succesvolle mensen kennen hun sterktes en zwaktes volgens sternberg en kunnen hier ook efficiënt mee omgaan