Hoorcollege 1 Flashcards

1
Q

Wat is de betekenis van proces?

A

De methode van empirisch onderzoek en logisch redeneren door middel waarvan
kennis wordt verworven, getoetst en/of bijgesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een experiment?

A

In een experiment zorg je zelf voor een oorzaak, een manipulatie. Dit is iets wat je zelf in de
hand hebt en zelf vormt. Na de manipulatie meet je het gevolg. Hierbij gebruik je
vergelijkbare groepen (zelfde samenstelling van de groepen die verschillen in “oorzaak”).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een veldonderzoek?

A

Directe observatie van mensen in hun natuurlijke omgeving (veld). Degene die betrokken zijn
weten niet dat zij worden geobserveerd, niet-reactief meten is dus mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de betekenis van Product?

A

een logische structuur van kennis die ons iets zegt over hoe of waarom iets is (d.w.z., wetmatigheden en theorieën)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is falsificeerbaarheid?

A

Het mogelijk zijn van ongelijkheid bewezen bij je hypothese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is survey onderzoek?

A

Vragenlijsten (mondeling, schriftelijk), grote en representatieve steekproef. Is een efficiënte
methode van dataverzameling. Een goede steekproef is hierbij van belang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is Sampling-in-the-field?

A

“Sampling in the field” verwijst naar het verzamelen van gegevens direct op de locatie waar het fenomeen of de situatie plaatsvindt die wordt bestudeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn verklarende vragen?

A

Proberen te verklaren waarom iets gebeurd. vb: * Wat is de invloed van de mate van sociale cohesie in de woonwijk op stemgedrag tijdens
gemeenteraadsverkiezingen?
* Waarom vertonen sommige
voetbalsupporters agressief gedrag
na een verloren voetbalwedstrijd en
anderen niet?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is ‘beschikbare data’?

A

Gegevens die zonder tussenkomst van de onderzoeker/gebruiker aanwezig zijn. Niet reactief
observeren. Diverse bronnen: documenten; fysische sporen; artefacten. Let op: ‘aanwezig zijn’ van gegevens impliceert niet dat ‘niet gezocht’ moet worden. Kan gebruikt worden wanneer de vraag bijvoorbeeld luidt ‘In welke sectoren van tewerkstelling is de productiviteit van organisaties significant verminderd sinds de uitbraak van Covid-19?’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is Menselijk kapitaal?

A

Kennis, vaardigheden en bekwaamheden belichaamd in individuen, die relevant zijn voor economische activiteit en die gevormd worden door onderwijs en training

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een concept?

A

een algemene/abstracte beschrijving van een (sociaal) fenomeen
Vb: sociale cohesie, menselijk kaptiaal, altruïsme, extraversie, gewicht, massa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is Secundaire analyse ?

A

Data die andere onderzoekers hebben verzameld analyseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is Altruïsme?

A

(onbaatzuchtigheid; tegenstelling: egoïsme) Hulpgedrag dat puur wordt gemotiveerd uit het verlangen om anderen te helpen, zonder te anticiperen op persoonlijke beloningen en dat vaak ten koste van de helpende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een construct?

A

Als een concept voor wetenschappelijke doeleinden is ontwikkeld, noemen we het ook wel een construct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn beschrijvende vragen?

A

Beschrijvende vragen zijn onderzoeksvragen die gericht zijn op het verzamelen van informatie om een situatie, fenomeen, of onderwerp duidelijk en gedetailleerd te beschrijven. Beschrijvende vragen richten zich op het vastleggen van wat er precies gebeurt of hoe iets eruitziet. Deze vragen helpen om de basiskenmerken, eigenschappen, en aspecten van het onderzochte onderwerp te begrijpen en in kaart te brengen
* Hoe veel procent van de
stemgerechtigden geeft aan te gaan
stemmen op partij X?
* Op welke manier laten studenten
onderling altruïstisch gedrag zien?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn verkennende vragen?

A

Verkennende vragen zijn onderzoeksvragen die worden gesteld om een eerste inzicht te krijgen in een relatief onbekend of nieuw onderwerp. Ze helpen onderzoekers om de basis te begrijpen, mogelijke patronen te ontdekken en belangrijke factoren te identificeren, zonder dat ze direct zoeken naar causale verbanden of gedetailleerde verklaringen.

  • Hoe komt het dat interventie X geen positief effect heeft bij bedrijf Y
    maar wel bij andere bedrijven?
  • Wat zijn de ervaringen van hardhorende docenten die werken aan de
    universiteit met het geven van colleges?

Inductie: Van specifiek naar algemeen; biedt waarschijnlijkheid.

10
Q

Wat is deductie?

A

Deductie: Deductief redeneren werkt in de omgekeerde richting: er wordt begonnen met een algemene regel of theorie, en op basis daarvan worden specifieke conclusies getrokken. Als de uitgangspunten (premissen) juist zijn, dan zal ook de conclusie logisch en noodzakelijk waar zijn.

Voorbeeld van deductie: Alle vogels hebben veren (algemene regel). Een pinguïn is een vogel (specifieke premisse). Conclusie: dus een pinguïn heeft veren. In dit geval leidt deductie tot een zekere conclusie, zolang de uitgangspunten correct zijn.

Deductie: Van algemeen naar specifiek; biedt zekerheid bij correcte uitgangspunten.

10
Q

Wat is inductie?

A

Inductie: Bij inductief redeneren wordt er van specifieke observaties naar een algemene conclusie gegaan. Met andere woorden, op basis van een reeks specifieke voorbeelden of gegevens probeert men een algemene regel of patroon af te leiden. Inductieve redenering leidt echter niet altijd tot een zekere conclusie; het biedt eerder een waarschijnlijkheid op basis van de waargenomen gegevens.

Voorbeeld van inductie: Je observeert dat verschillende soorten vogels kunnen vliegen (merels, duiven, kraaien, enz.). Op basis van deze observaties concludeer je dat “alle vogels kunnen vliegen.” Deze conclusie is echter niet per se waar, want er zijn ook vogels die niet kunnen vliegen, zoals pinguïns en struisvogels.

11
Q

Wat is een hypothese?

A

Een verwachte maar onbevestigde stelling

11
Q

Wat is kwalitatief onderzoek?

A

Kwalitatief onderzoek:

Doel: Gericht op het begrijpen van ervaringen, motivaties, perspectieven en betekenisgeving door mensen.
Data: Niet-numerieke gegevens, zoals teksten, beelden, en geluidsopnames.
Onderzoeksmethoden: Interviews, focusgroepen, observaties, en documentanalyse.
Benadering: Flexibel en diepgaand; de onderzoeker kan dieper ingaan op details en contexten van antwoorden.
Uitkomsten: Rijke en gedetailleerde beschrijvingen die inzicht bieden in specifieke situaties of groepen, maar die vaak minder generaliseerbaar zijn.
Voorbeeld: Diepte-interviews met 20 mensen om te begrijpen waarom ze bepaalde sociale media gebruiken.

12
Q

Wat is kwantitatief onderzoek?

A

Kwantitatief onderzoek:

Doel: Gericht op het meten van hoeveelheden en het identificeren van patronen, trends of relaties tussen variabelen.
Data: Numerieke gegevens, vaak in de vorm van statistieken, cijfers, en percentages.
Onderzoeksmethoden: Enquêtes, experimenten, en statistische analyses.
Benadering: Objectief en gestructureerd; de onderzoeker probeert de eigen interpretatie en invloed te minimaliseren.
Uitkomsten: Vaak generaliseerbare bevindingen die breed toepasbaar zijn op een grotere populatie.
Voorbeeld: Een enquête onder 500 mensen om te meten hoeveel mensen sociale media gebruiken.

12
Q

Op welk soort onderzoek zijn kwantitatief en kwalitatief onderzoek gericht? Op deductie of inductie?

A

Kwalitatief op inductie, kwantitatief op deductie

12
Q

Wat is een variabele?

A

Eigenschappen van eenheden. Deze eenheden variëren tussen eenheden. Bijvoorbeeld leeftijd, inkomen, woonsituatie etc.

13
Q

Wat is operationalisatie?

A

Het omzetten van concepten naar variabelen.

14
Q

Wat zijn categorische variabelen?

A

bestaan uit categorieën, bijvoorbeeld relatiestatus, woonsituatie of nationaliteit.

14
Q

Wat is de afhankelijke variabele?

A

De variabele die men wil verklaren. Het effect, de uitkomst die voorspeld wordt. Vaak aangegeven met Y

15
Q

Wat zijn continue variabelen?

A

Kunnen allerlei waarden aannemen. vb: score op iq test, temperatuur, inkomen, leeftijd.

16
Q

Wat is een positieve relatie?

A

Als een stijging van de ene variabele ook een stijging in de andere variabele veroorzaakt. Of als een daling van de ene variabele ook voor een daling bij de andere variabele zorgt.

Dus, beide variabelen veranderen consistent in dezelfde richting (i.e., afname/toename)

16
Q

Wat is een onafhankelijke variabele?

A

Beïnvloedt de Afhankelijke variabele. Het is dus de oorzaak/predictor. Vaak aangegeven met X

17
Q

Wat is een negatieve relatie?

A

Als een toename in de waarde van een variabele samengaat met de afname in de waarde van een andere variabele
→Dus, beide variabelen veranderen consistent in tegenovergestelde richting (i.e., afname/toename)