Hoofdstuk 9 Flashcards

1
Q

indicatie analyse

A

Tijdens de indicatieanalyse zal je je gaan richten op hoe je het specifieke probleem bij deze specifieke cliënt op dit specifieke moment gaat aanpakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

indicerende diagnose

A

het komen tot een verantwoorde, wetenschappelijke gefundeerde aanbeveling voor de best passende aanpak van een probleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

(werkwijze indicatie analyse) nagaan of een interventie ingezet kan worden, welke vragen kan je hierbij stellen (3)

A
  • is de behandeling wel nodig
  • is de behandeling wel mogelijk
  • is de behandeling wel wenselijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

(werkwijze indicatie analyse) formuleren en prioriteiten van doelen

A

Je brengt prioritering aan met welke problemen je als eerst aan gaat pakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

(werkwijze indicatie analyse) selecteren van interventies

A
  • vanuit welk referentiekader kan de interventie het beste worden ingezet. vanuit cognitieve visie bv. Dit stem je af op basis van je bevindingen in de verklaringsanalyse
  • setting bepalen: natuurlijke omgeving of niet. Maak deze inschatting op basis van de ernst van de problematiek
  • vorm en duur van interventie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

(werkwijze indicatie analyse) bepalen nut en kans van slagen

A

Je gaat het nut en de kans van slagen per geselecteerde aanpak bekijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe bereken je het nut

A

Door de positieve en negatieve gevolgen van een behandeling op basis van effectiviteit van elkaar af te halen. Dus kosten van de baten af halen en met een positief getal dan heeft de behandeling meer nut dan bij een negatief getal. De schaal gaat van -10 tot 10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe bekijk je de positieve en negatieve gevolgen van de behandeling (3)

A
  • effectiviteit: er is bekeken bij andere groepen hoe effectief deze behandeling is.
  • matching: hoe goed sluit de behandeling aan bij de cliënt.
  • dekkingsgraad: je gaat kijken kijken hoeveel probleemgebieden een behandeling target. Dan heeft de behandeling een hoge dekkingsgraad
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De kans van slagen van een behandeling

A

passen de probleem en situatie van de cliënt bij de criteria van de behandeling. Dus, de
eigenschappen van de cliënt, verhoogt of verlaagt dat de kans voor het slagen van een cliënt?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

indicatiecriteria en contraindicatiecriteria

A

Indicatiecriteria zijn faciliterende factoren die positief gerelateerd zijn aan het succes van een interventie. Contra-indicatiecriteria zijn belemmerende factoren die negatief gerelateerd zijn aan het succes van de behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe kan je de kans uitdrukken in een getal en wat is de grenswaarde voor vertrouwen in een behandeling

A

je kan de kans uitdrukken in een getal tussen de 0,0 en 1,0. Als je getal lager is dan 0,3 dan heb je geen vertrouwen in de behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe kun je het verwachte nut bepalen

A

Nut * kans. Je gaat cijfers aan het nut en de kans toekennen en plaatst dit in een schema.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

valkuilen bij advisering (2)

A
  • bepaalde aanbevelingen sluiten niet aan bij de hulpvragen van de cliënt.
  • te weinig vertaling naar het referentiekader van de cliënt. Diegene snapt niet wat je zegt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

informatiemodus

A

je zal met de cliënt praten met als doel het uitwisselen, overdragen en verzamelen van informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

consensusmodus

A

je hebt een overleg met de cliënt waarin je overeenstemming wil bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

beïnvloedingsmodus

A

je praat met de cliënt met als doel het handelen van de cliënt te beïnvloeden of te veranderen

17
Q

welke modus gebruik je bij voorlichting aan de cliënt

A

informatiemodus. Je geeft voornamelijk informatie in deze stap.

18
Q

welke modus gebruik je bij: controle door de diagnosticus

A

informatiemodus, kijk of het goed aankomt wat je zegt. Let goed op de reactie van de cliënt.

19
Q

welke modus gebruik je bij: overleg over de aanbeveling

A

consensusmodus en beïnvloedingsmodus, je wil overeenstemming bereiken en gaat in overleg met de cliënt.

20
Q

welke modus gebruik je in: concretisering van gekozen advies

A

informatiemodus en consensusmodus, ja gaat na wat je praktisch gaat doen. Je gaat het interventieplan vastleggen.

21
Q

welke punten worden uitgewerkt door de diagnosticus

A
  • het interventiedoel
  • type interventie
  • vorm van interventie
  • setting en locatie van de interventie
22
Q

welke punten worden uitgewerkt door de behandelaar

A
  • hanteren methoden, procedures, technieken
  • de persoon die de interventie toepast en contact met de cliënt onderhoud
  • de personen uit het cliëntensysteem die betrokken zijn bij de interventie
  • inschatting van de duur en frequentie van behandeling
  • urgentie van interventiedoelen
  • evaluatie van het plan
23
Q

welke modus word er gebruikt in afronding

A

informatiemodus en consensusmodus, je gaat na wie er nog geïnformeerd moet worden over de uitkomsten van de analyse.

24
Q

welke stappen van het adviesgesprek zijn nodig bij onderkennende vragen en verklarende vragen?

A
  • voorbereiding adviesgesprek
  • voorlichting aan de cliënt
  • controle door de diagnosticus
  • afronding
25
Q

welke stappen bij het adviesgesprek sla je over bij onderkennende en verklarende vragen

A
  • overleg over de aanbeveling
  • concretiseren van gekozen advies
26
Q

technisch- diagnostische verslag

A

dit richt zich op collega’s, vakgenoten. Je zal alle stappen en gedachtegangen van de diagnostische cyclus rapporteren.

27
Q

cliëntverslag

A

gericht op niet-vakgenoten zoals cliënten, ouders, leerkrachten. Je geeft dezelfde inhoud weer als in een technisch-professioneel verslag maar op een andere manier. Je maakt bevindingen inzichtelijk en gebruikt ander taalgebruik.

28
Q

LOGO

A

De LOGO-verklaring is onderdeel van de strenge eisen die gelden voor de opleiding tot GZ-psycholoog.

29
Q

BAPD (basisaantekening psychodiagnostiek

A

een kwaliteitskeurmerk van het NIP. Dit garandeert dat psychologen een basisniveau aan kennis en ervaring hebben in de algemene psychodiagnostiek.