Hoofdstuk 8 - Bloed Flashcards

Hoofdstuk 8.1 - Bloed

1
Q

Wat is een bloeddonor?

A

Mensen die hun eigen bloed doneren/geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar wordt bloed van bloeddonoren voor gebruikt?

A

Voor mensen in het ziekenhuis die bloed nodig hebben, zoals na een zwaar ongeluk of een operatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoeveel liter bloed wordt er per keer ongeveer gedoneerd?

A

Een 0,5 (halve) liter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoeveel liter bloed heb je ongeveer in je lichaam?

A

Ongeveer 5 liter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaat bloed?

A

Bloeddeeltjes en bloedplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bloed bestaat uit bloeddeeltjes. Uit welke bloeddeeltjes?

A
  1. Rode bloedcellen
  2. Witte bloedcellen
  3. Bloedplaatjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke bloeddeeltjes geven bloed hun rode kleur?

A

Rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke bloeddeeltjes zijn het meest aanwezig in het bloed?

A

Rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hebben rode bloedcellen een celkern?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de functie van rode bloedcellen?

A

Vervoeren van zuurstof door je lichaam heen met behulp van een rode kleurstof: hemoglobine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe heet de rode kleurstof die de rode bloedcellen helpt om zuurstof te vervoeren door je lichaam?

A

Hemoglobine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke functie hebben witte bloedcellen?

A

Witte bloedcellen bestrijden ziekteverwekkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe heet het onderdeel van het bloed waarmee ziekteverwekkers worden bestreden?

A

Witte bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Op welke twee manieren bestrijden witte bloedcellen ziekteverwekkers?

A
  1. Witte bloedcellen type 1 veranderen van vorm en eten bacteriën en schadelijke stoffen op
  2. Witte bloedcellen type 2 maken afweerstoffen tegen ziekteverwekkers zoals bacteriën en virussen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe worden type 1 witte bloedcellen ook wel eens genoemd? (eten de bacteriën op)

A

Vreetcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe worden de afweerstoffen genoemd die type 2 witte bloedcellen maken?

A

Antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn bloedplaatjes?

A

Dit zijn de kleinste bloeddeeltjes.

18
Q

Hebben bloedplaatjes een celkern?

A

Nee

19
Q

Wat is de functie van bloedplaatjes?

A

Het stoppen van een bloeding of dichten van een wond. Dit doen ze samen met een stollingseiwit in het bloedplasma

20
Q

Hoe wordt het proces wondjes stelpen door bloedplaatsjes en stollingseiwitten genoemd?

A

Bloedstolling

21
Q

Wat gebeurt er als je een wondje hebt?

A
  1. Bloedplaatjes knappen open
  2. Door een stof uit de bloedplaatjes ontstaan kleverige draden
  3. De draden vormen een netwerk van draden waar rode bloedcellen in blijven hangen
  4. De draden en rode bloedcellen drogen op en vormen een korstje.
22
Q

Wanneer valt een korstje er af?

A

Als de huid onder het korstje is genezen

23
Q

Waar worden nieuwe bloeddeeltjes gemaakt?

A

In het rode beenmerg van platte beenderen (bekken, borstbeen, ribben)

24
Q

Hoeveel van welke bloeddeeltjes heb je ongeveer?

A

Rode bloedcellen: 5.000.000 per mm3 bloed

Bloedplaatjes: 250.000 per mm3 bloed

Witte bloedcellen: 8000 per mm3 bloed

25
Q

Wat is de functie per bloeddeeltje?

A

Rode bloedcellen: vervoeren van zuurstof

Bloedplaatjes: Bloed laten stollen bij beschadigingen

Witte bloedcellen: ziekteverwekkers bestrijden

26
Q

Bloed bestaat uit?

A

Bloedplasma

Bloeddeeltjes:
1. Rode bloedcellen
2. Witte bloedcellen
3. Bloedplaatjes

27
Q

Om het bloed vloeibaar te houden zit er in een buisje bloed vaak een vloeistof om de werking van een bloeddeeltje uit te schakelen, welke?

A

De werking van bloedplaatjes wordt uitgeschakeld. Bloedplaatjes zorgen voor stolling van bloed

28
Q

Hoe heet de gele vloeistof die naar boven komt als je bloed een tijd in een buisje laat staan?

A

Bloedplasma

29
Q

Welk bloeddeeltje is geen cel?

A

Bloedplaatje

30
Q

Welk bloeddeeltje kan uit het bloedvat kruipen?

A

Witte bloedcellen, zij kunnen van vorm veranderen waardoor ze uit het bloedvat kunnen kruipen om bacteriën op te eten

31
Q

Waar vindt de opname en afgifte van stoffen plaats in je lichaam?

A

In de haarvaten van je lichaam

32
Q

Op welke twee manier worden stoffen vervoerd in je bloed?

A
  1. Via bloedplasma
  2. Via rode bloedcellen met behulp van hemoglobine
33
Q

Via welke manier worden de meeste stoffen in je bloed?

A

Het bloedplasma vervoert bijna alle stoffen in je lichaam

34
Q

Welke stof vervoeren de rode bloedcellen

A

Zuurstof met behulp van hemoglobine

35
Q

Hoe wordt zuurstof vervoerd?

A
  1. Zuurstof hecht zich vast aan de rode bloedcellen
  2. Zuurstofrijk bloed wordt door het lichaam vervoerd
  3. Zuurstof wordt losgelaten in de organen.
36
Q

Als je rode bloedcellen te weinig hemoglobine hebben, hoe wordt dit genoemd?

A

Bloedarmoede of anemie

37
Q

Hoe ontstaat bloedarmoede?

A

Door een ijzertekort.

Dit komt meestal omdat je te weinig voeding met ijzer eet. Met ijzer wordt hemoglobine gemaakt.

38
Q

Waar vindt in de longen de gaswisseling (zuurstof opnemen en koolstofdioxide afgeven) plaats?

A

De haarvaten rondom de longblaasjes

39
Q

Welke twee stoffen zijn nodig voor verbranding?

A

Zuurstof en Glucose

40
Q

Hoe noem je de reservestof opgeslagen in de spieren en de lever

A

Glycogeen

41
Q

Waar wordt glycogeen in omgezet?

A

Glycogeen wordt omgezet in glucose.

42
Q

Door welke twee hormonen wordt glycogeen omgezet?

A
  1. Adrenaline uit de bijnieren
  2. Glucagon uit de alveesklier