hoofdstuk 7 Flashcards
emotionele ontwikkeling en hechting
genetic-maturanational view
Emoties zijn een product van de biologie. Individuele verschillen spelen een belangrijke rol in welke mate kinderen reageren op emotioneel opwindende situaties en in hoe goed ze in staat zijn om hun reacties te reguleren. Belangrijk bewijs voor dit perspectief komt uit onderzoek met tweelingen.
learning perspective
Verschillende emoties en de manier waarop kinderen ze uiten, beginnen op verschillende momenten in het leven, hebben verschillende frequenties en verschillen in mate van intensiteit. De omgeving heeft hier grote invloed op.
functionalist perspectief
Stelt dat emoties dienen om ons te helpen onze doelen te bereiken en ons aan te passen aan onze omgeving. Ook benadrukt het de rol van emoties bij het tot stand brengen en onderhouden van sociale relaties, evenals de rol die sociale signalen spelen bij het reguleren van onze emotionele percepties en uitingen.
slow-to-warm-up
Kinderen met een slow-to-warm-up temperament reageren negatief op nieuwe situaties, maar accepteren deze langzaam.
primaire emoties
Emoties als angst, blijheid, boosheid, walging, verbazing, verdriet en interesse. Vergt geen introspectie.
ontwikkeling van lachen
Pasgeborenen hebben de reflex glimlach, een spontane lach die niet afhangt van externe stimulatie. De glimlach wordt na 3 maanden socialer, maar het is bijna exclusief gereserveerd voor menselijke gezichten. Sekse maakt ook uit: meisjes lachen meer dan jongens. Het blijkt dat sekseverschil in de ene cultuur groter is dan in de andere. Naarmate kinderen ouder worden, wordt lachen steeds meer een sociale gebeurtenis.
secundaire emoties
Hieronder vallen trots, schaamte, schuld en jaloezie. Vergt zelfbewustzijn.
ontwikkeling negatieve emoties
Na 3 maanden lijken baby’s voor het eerst ‘op hun hoede’ te zijn in onbekende situaties. Ze glimlachen minder tegen onbekenden. Tegelijkertijd zijn ze nieuwsgierig naar vreemden. Na 5 maanden neemt deze interesse af en staren ze neutraal naar de vreemde. Vanaf 6 maanden kunnen baby’s gestrest reageren op vreemden. Na 7-9 maanden vertonen ze angst. De context is belangrijk voor hoeveel angst ze ervaren: baby’s zijn minder bang voor vreemden als ze deze in een bekende omgeving tegenkomen. Het maakt ook uit hoe de moeder op de vreemdeling reageert (social referencing). Angst voor vreemden is dus niet universeel.
social referencing
Hierbij gebruikt het kind de emoties van andere mensen als informatie over hoe hij zich moet gedragen in een onbekende situatie.
seperatie protest
Deze angst is het sterkst als het kind 15 maanden oud is. Dat kan terugkeren als heimwee later. Er zijn drie manieren waarop een kind hiermee om kan gaan.
- Als het kind het idee heeft dat hij controle over de situatie heeft, zal hij actieve coping gebruiken.
- Is dit minder het geval, dan zal het kind secundaire controle uitoefenen, waarbij hij zichzelf aanpast aan de situatie.
- Als er geen gevoel van controle is, kan het kind het helemaal opgeven en zich verongelijkt en teruggetrokken gaan gedragen.
ontwikkeling schuld
Kinderen tot 9 jaar voelen zich schuldig over situaties, ongeacht of ze die zelf veroorzaakt hebben. Pas na 9 jaar begrijpen kinderen dat ze zich niet schuldig hoeven te voelen voor iets waar ze niet verantwoordelijk waren.
ontwikkeling schaamte en trots
Hiervoor is het nodig om het verschil te begrijpen tussen succes en falen op moeilijke taken of makkelijke taken. Kinderen van een jaar of 3 zijn trotser als ze slagen in een moeilijke taak dan in een makkelijke taak. Tevens schamen ze zich minder als ze falen op een moeilijke taak dan op een makkelijke. Het begrip dat je alleen trots kunt zijn op iets als je het zelf bereikt hebt, ontstaat pas na 10 jaar. Rond 7 jaar kijken kinderen alleen naar de uitkomst, niet naar de verantwoordelijkheid.
hoe herkennen baby’s emoties bij anderen?
Ze zijn in eerste instantie beter in het herkennen en het uitdrukken van positieve emoties dan van negatieve. Als ze ouder worden, worden ze beter in het onderscheiden van verschillende emoties. De omgeving speelt een rol in de ontwikkeling van deze vermogens. Zowel de kwaliteit als de kwantiteit van ouder-kind interacties maken uit. Cultuur maakt ook uit. Kinderen in collectieve culturen zijn beter in het herkennen van gezichtsuitdrukkingen. Emotionele expressie is volgens sommige genetisch bepaald, aangezien iedereen over de hele wereld dezelfde gelaatsuitdrukkingen gebruikt voor dezelfde emoties. Herkennen van emotie is dat niet. Er is wel samenhang: kinderen die hun emoties duidelijker uitdrukken, zijn beter in het herkennen van emoties bij anderen.
ontwikkeling jaloezie
Jaloezie is de vroegst ontwikkelende secundaire emotie en lijkt al na een jaar aanwezig te zijn.
wanneer kunnen kinderen bij een gebeurtenis twee tegengestelde emoties ervaren en benoemen?
Vanaf 10 jaar.
emotionele scripts
Vanaf 3-4 jaar begrijpen kinderen welke gebeurtenissen zouden leiden tot blijheid, verdriet, boosheid, opwinding, verbazing en angst. Pas na 7 jaar kunnen kinderen situaties beschrijven die niet observeerbare emoties opwekken. Na 10-14 jaar kunnen kinderen situaties beschrijven die opluchting of teleurstelling veroorzaken.
de hechtingsfases
Van 0-2 maanden reageert een baby hetzelfde op iedereen.
Na 2-7 maanden begint een baby bekende personen te herkennen.
Van 7-24 maanden is de baby echt gehecht aan specifieke personen.
Na 2 jaar wordt de relatie meer wederkerig: het kind begint ook rekening te houden met de gevoelens en doelen van het hechtingsfiguur.
strange situation test
Van Ainsworth. Veilige hechting, onveilig vermijdend gehecht, onveilig resistent gehecht en onveilig gedesorganiseerd gehecht.
veilige hechting
Zo’n 60% van de kinderen heeft een veilige hechting: het kind durft nieuwe situaties te onderzoeken, is niet overstuur als zijn moeder even weggaat en is gemakkelijk te troosten als de moeder terugkeert.
onveilig vermijdend gehecht
Zo’n 20% van de kinderen is onveilig vermijdend gehecht. Zulke kinderen trekken zich er niets van aan als hun moeder weggaat en tonen geen interesse als ze terugkeert. Vaak raken ze wel overstuur als hun moeder voor de tweede keer weggaat, maar tonen ze nog steeds geen interesse in haar als ze terugkomt. Gebeurt bij moeders die niet beschikbaar en verwerpend zijn.
onveilig resistent gehecht
Zo’n 10-15% van de kinderen is onveilig resistent gehecht, ook wel ‘angstig-ambivalent gehecht’ genoemd. Hierbij zijn kinderen erg overstuur als hun moeder weggaat. Als de moeder terugkeert, reageren ze ambivalent: aan de ene kant willen ze contact en aan de andere kant duwen ze hun moeder boos weg. Gebeurt bij moeders die inconsistent zijn.
onveilig gedesorganiseerd gehecht
Een kleine minderheid van de kinderen is onveilig gedesorganiseerd gehecht. Deze kinderen reageren gedesorganiseerd en gedesoriënteerd als hun moeder terugkeert. Ze lijken bang te zijn voor hun moeder en kunnen niet omgaan met de stress die zij oproept. Ontstaat bij mishandelende moeders, depressieve moeders of bij kinderen die opgroeien in een weeshuis.
Attachment Q Sort test
Het hechtingfiguur of een onafhankelijke observator beoordeelt hierbij het gedrag van het kind aan de hand van een aantal uitspraken. Deze test is geschikt voor kinderen van 1 tot 5 jaar. Het is gebaseerd op dezelfde soort situaties als de Strange Situation Test.
California Attachment Procedure
Kijkt hoe ouders reageren op de angstreacties van hun kind. Deze methode kan gebruikt worden voor kinderen die eraan gewend zijn om van hun ouders gescheiden te worden.
hechtingsrepresentatie
Van Bowlby. Iedereen ontwikkelt een intern werkmodel: een interne representatie van zichzelf als kind, zijn ouders en de interactie met zijn ouders. Het draait hier om hoe iemand de vroege interactie met de ouders heeft ervaren.
kinderopvang en hechtingsrelaties
Volgens Bowlby zou dit schadelijk zijn: hoe meer verschillende verzorgers, des te zwakker de hechting met één van deze figuren. Er is echter geen bewijs dat dat het geval is. Sommige studies hebben aangetoond dat kinderen die vroeg naar de kinderdagopvang werden gebracht, minder vaak veilig gehecht waren. Maar dit zou ook kunnen komen doordat moeders die moeten werken sowieso meer stress ervaren en minder beschikbaar zijn. Het lijkt onwaarschijnlijk dat kinderdagopvang verantwoordelijk is voor slechtere hechtingsrelaties. Wel blijkt de kwaliteit van de opvang uit te maken.