hoofdstuk 3 Flashcards

onderzoeksmethoden

1
Q

3 methoden voor het verzamelen van data

A
  1. Zelfrapportages
  2. Rapportages door anderen
  3. Observaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zelfrapportages

A

Informatie die mensen over zichzelf geven in een gesproken interview of in een geschreven vorm, zoals een vragenlijst. In vergelijking met volwassenen hebben kinderen in deze vorm meer moeite om met hun aandacht er bij te blijven, geven ze langzamer antwoord en hebben ze meer moeite om de vragen te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

rapportages door anderen

A

Het verkrijgen van informatie van mensen die het kind goed kennen. Een sterke kant van deze methode is dat de rapportages gebaseerd zijn op vele observaties in verschillende situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het perifere zenuwstelsel

A

Omvat alle zenuwen die gaan over sensorische input en motorische output. Kan op vrij directe wijze gemeten worden, bv zweet, hartslag, spierspanning en motorische actie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

observaties

A

Een methode waarbij onderzoekers zich in de natuurlijke omgeving begeven of deelnemers naar het laboratorium brengen om gedragingen van interesse te bekijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het centrale zenuwstelsel

A

Omvat de hersenen en de ruggengraat. Kan gemeten worden door brain imaging, EEG (waarbij hersen activiteit wordt gemeten door elektroden op de schedel te plaatsen) en markeringstaken (onderzoekers weten of bepaalde hersengebieden volgroeid zijn doordat iemand bepaalde taken uit kan voeren).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

etnografie

A

Een onderzoeker infiltreert in een bepaalde groep om begrip te werven over de groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ecologische validiteit

A

de mate waarin de gebeurtenissen in een onderzoek overeenkomen met gebeurtenissen in het echte leven. Dit bepaalt of de resultaten te generaliseren zijn naar situaties buiten het laboratorium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

cross-sectionele methode

A

Het vergelijken van verschillende leeftijdsgroepen met elkaar op een bepaald kenmerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

case study ontwerp

A

Hierbij wordt één individu of één groep heel intens bestudeerd. Deze methode wordt vooral gebruikt bij zeldzame situaties of individuen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

longitudinale methode

A

Hierbij wordt één groep mensen gedurende lange tijd gevolgd. Er worden op verschillende momenten metingen verricht. Dit is een krachtig instrument om te meten wat de invloed van een gebeurtenis of kenmerk is op het latere leven van een individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sequentiële methode

A

Een combinatie van de cross-sectionele en longitudinale methoden. Hierbij worden bijvoorbeeld drie verschillende leeftijdsgroepen zowel met elkaar, als met zichzelf door de tijd heen vergeleken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

3 methodes om verandering over tijd te bestuderen

A

De cross-sectionele methode, longitudinale methode en de sequentiële methode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly