Hoofdstuk 5: politiek en democratie Flashcards

1
Q

democratie

A

Bestuursvorm waarbij het volk bepaald hoe het (openbare) leven wordt geregeld. Een staatsbestuur van, door en voor het volk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vormen van democratie

A

-directe democratie
-indirecte democratie
-deliberatieve democratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Directe democratie (rechtstreekse democratie)

A

Bestuursvorm waarbij burgers zelf direct invloed uitoefenen op het wetgevingsproces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

indirecte democratie (representatieve democratie)

A

Bestuursvorm waarbij de wetgevende macht door burgers wordt overgedragen aan een volksvertegenwoordiging (parlement).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

deliberatieve democratie

A

Vorm van publieke besluitvorming waarin informatievergaring, overleg en de uitwisseling van argumenten centraal staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

basisprincipes van de democratie

A
  • sociaal contract
  • vrije, eerlijke verkiezingen
  • individuele autonomie
  • erkenning van basisvrijheden/ rechten
  • gelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom moet de politieke macht verdeeld worden?

A

-machtsmisbruik voorkomen
-vrijheden van burgers garanderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

trias politica

A

-wetgevende macht
-uitvoerende macht
-rechterlijke macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

checks-and-balances

A

elke macht controleert de andere machten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wetgevende macht

A

-verantwoordelijk voor het maken van wetten
-controleert de uitvoerende macht
-opgenomen door het parlement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

parlement (definitie)

A

vergadering van verkozenen die het volk vertegenwoordigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waaruit bestaat het parlement

A

-kamer van volksvertegenwoordigers
-senaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kenmerken kamer van volksvertegenwoordigers

A

-Dynamisch
-Speelt in op actualiteit
-groen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kenmerken senaat

A

-bezadigd
-meer op achtergrond
-rood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oorsprong tweekamerstelsel

A

-13e eeuw: Engeland
-Hogerhuis (house of lords): vertegenwoordiging van de adel (senaat)
-Lagerhuis (house of commons): vertegenwoordiging van het gewone volk (kamer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom twee kamers?

A

-Traditie
-balans (revolutionaire tendens van kamer tegengaan)
-eerlijke verdeling van macht (invloed van dunbevolkte staten garanderen)

17
Q

uitvoerende macht

A

-regering
-eerste minister+ groep van ministers en kabinetten
-soms ligt uitvoerende macht ook bij staatshoofd (monarch of president)

18
Q

taken regering

A

-voert de beslissingen van het parlement uit
-denkt na over beleid en voert wetsvoorstellen in bij parlement

19
Q

rechterlijke macht

A

-rechtbanken en gerechtshoven waken over naleven van wetten door burgers
-rechtbanken moeten autonoom kunnen oordelen
⮕steeds voor het leven benoemen
-hooggerechtshof is controleorgaan voor parlement, regering en rechtbanken

20
Q

rechtszekerheid

A

waarborg dat de rechtspraak volgens bepaalde objectieve normen verloopt

21
Q

rechtsgelijkheid

A

principe dat stelt dat iedereen gelijke rechten heeft en dat iedereen zich aan de wet moet houden

22
Q

basisprincipes voor de rechtstaat

A

-grondwet (constitutie)
-grondrechten
-scheiding der machten
-legaliteitsbeginsel

23
Q

grondwet (consitutie)

A

reeks van wetten waarin onder meer is vastgelegd hoe de macht verdeeld is en de instellingen werken

24
Q

grondrechten

A

aanspraken en vrijheden die de burger heeft tegenover de overheid

25
Q

legaliteitsbeginsel

A

principe dat stelt dat alles wat de overheid doet, gebaseerd moet zijn op de wet en dat nieuwe wetten niet met terugwerkende kracht mogen worden toegepast
(nulla poena-beginsel)

26
Q

rechtstaat

A

de regels zijn voor iedereen geldig

27
Q

rechtstaat zonder democratie

A
  • overheid houdt zich aan de vooraf opgestelde regels
  • respecteert grondrechten van burgers
  • overheid is niet democratisch verkozen
  • regels zijn niet democratisch vastgelegd
28
Q

dictatuur (def)

A

bestuursvorm waarin één persoon of één groep mensen alle macht in handen heeft

29
Q

kenmerken dictatuur

A
  • geen vrije, eerlijke verkiezingen
  • onderdrukking van de bevolking
  • geen vrije media
  • corruptie
  • geen rechtszekerheid (recht in dienst van machthebbers)
  • regime vaak gesteunde door bepaalde groepen in de samenleving
  • grote rol voor geheime dienst en leger
  • cultuur van persoonsverheerlijking (bijeenkomsten, tv, portretten, standbeelden, …)
30
Q

theocratie (def)

A

staatsvorm waarin alle gezag regelrecht van God afgeleid is en door geestelijke gezagsdragers wordt uitgeoefend of gecontroleerd

31
Q

kenmerken theocratie

A

-religieuze leider en politieke leider zijn dezelfde
-politieke leiders zijn ondergeschikt aan religieuze leiders

32
Q

oligarchie

A

bestuursvorm waarbij de macht in handen is van een kleine groep mensen