hoofdstuk 5 athena Flashcards

1
Q

causale attributie

A

leggen mensen hun eigen gedrag en dat van anderen uit door een gebeurtenis te koppelen aan een oorzaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verklarende stijl

A

verwijst naar zijn gebruikelijke manier om gebeurtenissen te verklaren. het wordt beoordeeld op drie dimensies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

covariantie principe

A

proberen we te bepalen wat de oorzaken zijn achter waarneembaar gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

consensus

A

wat zouden de meeste mensen in die situatie doen? gedragen de meeste mensen zich op die manier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ondersheidend vermogen

A

wat doet een individu in verschillende situaties? is dat gedrag uniek voor die situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

consistentie

A

wat doe het individu in een bepaalde situatie of in andere situaties? is het gedrag hetzelfde nu als in het verleden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

situationele attributie

A

oorzaak ligt waarschijnlijk bij de situatie. dit is wanneer alle informatiebronnen hoog zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dispositionele attributie

A

oorzaak ligt waarschijnlijk bij de persoon zelf. wanneer consensus en onderscheidend vermogen laag zijn maar de consistentie hoog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

confactueel denken

A

onze attributen worden ook beïnvloed door onze gedachten over wat er gebeurd zou kunnen of zou moeten zijn als er iets anders gebeurde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

emotionele amplificatie

A

als een gebeurtenis bijna is gebeurd, maar net niet, is onze emotionele reactie meestal intens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

fundamentele attributiefout

A

de neiging om het gedrag van andere mensen aan hun karakter toe te wijzen in plaats van aan externe oorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

just world hypothese

A

veronderstelt dat mensen krijgen wat ze verdienen in het leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

actor-observeerderverschil

A

houdt in dat er verschillen in attributies zijn tussen de acteurs en de observeerder. de acteur zal eerder geneigd zijn om situationele attributies te maken en de observeerder zal eerder geneigd zijn om dispositionele attributies te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

sociale klasse

A

de hoeveelheid rijkdom, onderwijs en beroepsprestige van personen en hun families.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly