Hoofdstuk 4 - Gezondheid en voeding Flashcards

1
Q

wrang

adjective/adverb

A

sour, tart
nasty, unpleasant

adjective/adverb

Een citroen heeft letterlijk een wrange smaak.
(A lemon literally has a sour taste.)

Als je beste vrindin er met je vriendje vandoor gaat, is dat ook wrang.
(If your best friend runs off with your boyfriend, that’s nasty too.)

Het is heel wrang dat zij is ontslagen, terwijl zij de organisatie juist zo groot heeft gemaakt.
(It is very galling that she has been sacked, even though she made the organisation so great.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

menigeen

indefinite pronoun

A

many (people)

indefinite pronoun

Bij het concert waren veel fans aanwezig. Menigeen had al een jaar van tegoren een kaartje gekocht.
(A lot of fans attended the concert. Many had already bought tickets a year in advance.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het noodlot

noun

A

fate, destiny

noun

Het noodlot heeft toegeslagen: de orkaan heeft een groot aantal huizen verwoest.
(Fate has struck: the hurricane has destroyed a large number of houses.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ontlopen

transitive verb

ontliep, is ontlopen

A

to escape, avoid

transitive verb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de keerzijde

noun

A

the downside
the other side, the reverse

noun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

(on)beheersbaar

adjective

A

(un)controllable

adjective

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

beheersen

transitive verb

A

to control, have control over

transitive verb

De negatieve gedachten beheersen mijn denken. Ik weet wel dat positief denken veel beter is, maar ik denk steeds dat er allerlei vervelende dingen gaan gebeuren.
(Negative thoughts dominate my thinking. I do know that positive thinking is much better, but I keep thinking all kinds of unpleasant things are going to happen.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zich beheersen

reflexive verb

A

keep a grip on/control oneself, keep/control one’s temper

reflexive verb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verdrievoudigen

intransitive verb

A

to triple,
get three times as big

intransitive verb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

belasten

transitive verb

A

to make responsible for
to put a load on

transitive verb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

naderen

(in)transitive verb

A

to approach, draw near

(in)transitive verb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

uitwijzen

transitive verb (seperable)

wees uit, heeft uitgewezen

A

to show, reveal

transitive verb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

afvlakken

transitive verb

afgevlakt

A

to level off

transitive verb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het tegengeluid

noun

A

dissenting opinion

noun

De buurtbewoners waren fel tegen de komst van de tramlijn in hun buurt. Een enkeling liet echter een tegengeluid horen en wees bijvoorbeeld op de betere bereikbaarheid van het ziekenhuis.
(Local residents vehemently opposed the arrival of the tram line in their neighbourhood. A few, however, raised a dissenting voice, pointing, for instance, to better accessibility to the hospital.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gelijkluidend

adjective/adverb

A

identical (one note)

adjective/adverb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zich opdringen

reflexive verb

drong zich op, heeft zich opgedrongen

A

force oneself (on/upon)
impose oneself (on/upon)

reflexive verb

17
Q

opbouwen

transitive verb

A

to build up
to construct

transitive verb

18
Q

opbouwend

adjective

A

constructive, positive

adjective

Veel mensen hebben moeite met het ontvangen en accepteren van kritiek, zelfs als het om opbouwende kritiek gaat.
(Many people have difficulty receiving and accepting criticism, even when it is constructive.)

19
Q

het bloedvat

noun

de bloedvaten

A

blood vessel

noun

20
Q

het hartinfarct

noun

A

heart attack

noun

21
Q

de beroerte

noun

A

stroke (illness)

noun

Als gevolg van de beroerte die de vrouw vorig jaar heeft gehad, kan ze nu nog steeds moeilijk praten.
(As a result of the stroke the woman suffered last year, she still has difficulty speaking now.)

22
Q

de hekkensluiter

noun

A

late comer,
one who comes last

noun

23
Q

het denkvermogen

noun

A

intellect, brain power

De oude man won de schaakpartij met gemak. Er is niets mis met zijn denkvermogen.
(The old man won the chess match with ease. There is nothing wrong with his brainpower.)

24
Q

netelig

adjective

A

thorny, tricky

adjective

een netelige zaak/affaire/kwestie
(ook) a tricky question

25
Q

bergafwaarts

adverb

A

downhill (literally or figuratively)

adverb

Na de operatie ging het bergafwaarts met onze oom. Het gaat nu erg slecht met hem.
(After the operation, things went downhill with our uncle. He is now doing very badly.)

26
Q

de prognose

noun

A

the prognosis

noun

Al voor de uitslag van de verkiezingen bekend is, geeft de opiniepeiler een prognose.
(Even before the results of the election are known, the pollster gives a forecast.)

27
Q

de misvatting

noun

A

misconception, fallacy

noun

28
Q

iets buiten de deur houden

A