Hoofdstuk 3 - Economie en bedrijfsleven Flashcards
afnemen
intransitive verb (seperable)
nam af, heeft afgenomen
to buy, purchase
to take (away)
intransitive verb
Deze klant neemt altijd grote hoeveelheden wijn af.
(This customer always purchases large quantities of wine.)
de verbintenis
noun (formal register)
the commitment (to someone or something)
noun
Het huwelijk is een verbintenis voor het leven.
(Marriage is a commitment for life.)
De speler heeft een verbintenis met de club voor drie jaar.
(The player has a three-year commitment to the club.)
de omslag
noun
a big change, reversal
noun
De oorlog veroorzaakte een omslag in de internationale verhoudingen.
(The war caused a big shift in international relations.)
hanteren
transitive verb
hanteerde, heeft gehanteerd
to use, apply
transitive verb
Sommige scholen hanteren strengere regels dan andere.
(Some schools apply stricter rules than others.)
Ik weet niet hoe ik dit instrument moet hanteren.
(I don’t know how to use this tool.)
zich onderscheiden (van/door)
reflexive verb
onderscheidde zich, heft zich onderscheiden
to be different, distinct
reflexive verb
De straat waar de familie woont, onderscheidt zich niet van andere straten.
(The street where the family lived is not distinct from other streets.)
zich scherp onderscheiden van
(contrast sharply with)
Als je de baan wilt hebben, moet je je onderscheiden van de andere kandidaten.
(If you want the job, you must distinguish yourself from the other candidates.)
het onderscheid
noun
the difference, distinction
noun
Er wordt hier geen onderscheid gemaakt tussen oudere en jongere mensen.
(No distinction is made here between older and younger people.)
aanpalend
adjective
adjacent, adjoining, neighboring
adjective
Het bedrijf heeft enkele ondernemingen in aanpalende gebieden overgenomen.
(The company has acquired some businesses in adjacent fields.)
nauw
adjective/adverb
close(ly)
adjective/adverb
Dankzij de nauwe samenwerking met collega’s…
(Thanks to the close collaboration with colleagues…)
de duurzaamheid
noun
sustainability
durability
noun
Bij nieuwbouw wordt steeds meer rekening gehouden met de duurzaamheid van gebouwen.
(New construction is increasingly taking into account the sustainability of buildings.)
duurzaam
adjective
sustainable, renewable
durable, made to last
adjective
Duurzame energie heet zo omdat de bronnen, zoals zonlicht or windkracht, niet kunnen opraken.
(Renewable energy is so named because the sources, such as sunlight or wind power, cannot run out.)
goeddunken
intransitive verb
see fit/proper
like, please
intransitive verb
Je moet maar aandoen wat jou goeddunkt.
(You just have to wear what seems right to you.)
Zij kunnen doen wat hun goeddunkt.
(They can do as they see fit.)
Het dunkt mij goed.
(It seems good to me.)
bijbehorend
adjective
accompanying, corresponding, matching
adjective
Hij heeft mij zijn pinpas geleend en me ook de bijbehorende pincode gegeven.
(He lent me his debit card and also gave me the corresponding PIN.)
oppotten
transitive verb, seperable
to hoard, save
transitive verb
Jan koopt nooit iets van zijn zakgeld. Hij laat zijn moeder alles betalen en pot zijn eigen geld liever op.
(Jan never buys anything from his allowance. He makes his mother pay for everything and prefers to hoard his own money.)
opdrijven
transitive verb, seperable
dreef op, heeft opgedreven
to force/drive up
transitive verb
Het tekort aan woningen heeft de huizenprijzen flink opgedreven: de gemiddelde prijs is met 7% gestegen.
(The housing shortage has significantly driven up house prices: the average price has risen 7%.)
bestendig
adjective
lasting, enduring
adjective
Mijn ouders hebben een heel bestendig huwelijk.
(My parents have a very long-lasting marriage.)
-bestendig
suffix
-proof, -resistant
suffix
Voor deze baan zoeken ze iemand die stressbestendig is.
(For this job, they are looking for someone who is stress-proof.)
hittebestendig
(heat-resistant)
roestbestendig
(rust-proof)
vochtbestendig
(damp-proof)