Hoofdstuk 3 - Economie en bedrijfsleven Flashcards

1
Q

afnemen

intransitive verb (seperable)

nam af, heeft afgenomen

A

to buy, purchase
to take (away)

intransitive verb

Deze klant neemt altijd grote hoeveelheden wijn af.
(This customer always purchases large quantities of wine.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de verbintenis

noun (formal register)

A

the commitment (to someone or something)

noun

Het huwelijk is een verbintenis voor het leven.
(Marriage is a commitment for life.)

De speler heeft een verbintenis met de club voor drie jaar.
(The player has a three-year commitment to the club.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de omslag

noun

A

a big change, reversal

noun

De oorlog veroorzaakte een omslag in de internationale verhoudingen.
(The war caused a big shift in international relations.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hanteren

transitive verb

hanteerde, heeft gehanteerd

A

to use, apply

transitive verb

Sommige scholen hanteren strengere regels dan andere.
(Some schools apply stricter rules than others.)

Ik weet niet hoe ik dit instrument moet hanteren.
(I don’t know how to use this tool.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zich onderscheiden (van/door)

reflexive verb

onderscheidde zich, heft zich onderscheiden

A

to be different, distinct

reflexive verb

De straat waar de familie woont, onderscheidt zich niet van andere straten.
(The street where the family lived is not distinct from other streets.)

zich scherp onderscheiden van
(contrast sharply with)

Als je de baan wilt hebben, moet je je onderscheiden van de andere kandidaten.
(If you want the job, you must distinguish yourself from the other candidates.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het onderscheid

noun

A

the difference, distinction

noun

Er wordt hier geen onderscheid gemaakt tussen oudere en jongere mensen.
(No distinction is made here between older and younger people.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

aanpalend

adjective

A

adjacent, adjoining, neighboring

adjective

Het bedrijf heeft enkele ondernemingen in aanpalende gebieden overgenomen.
(The company has acquired some businesses in adjacent fields.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

nauw

adjective/adverb

A

close(ly)

adjective/adverb

Dankzij de nauwe samenwerking met collega’s…
(Thanks to the close collaboration with colleagues…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de duurzaamheid

noun

A

sustainability
durability

noun

Bij nieuwbouw wordt steeds meer rekening gehouden met de duurzaamheid van gebouwen.
(New construction is increasingly taking into account the sustainability of buildings.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

duurzaam

adjective

A

sustainable, renewable
durable, made to last

adjective

Duurzame energie heet zo omdat de bronnen, zoals zonlicht or windkracht, niet kunnen opraken.
(Renewable energy is so named because the sources, such as sunlight or wind power, cannot run out.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

goeddunken

intransitive verb

A

see fit/proper
like, please

intransitive verb

Je moet maar aandoen wat jou goeddunkt.
(You just have to wear what seems right to you.)

Zij kunnen doen wat hun goeddunkt.
(They can do as they see fit.)

Het dunkt mij goed.
(It seems good to me.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bijbehorend

adjective

A

accompanying, corresponding, matching

adjective

Hij heeft mij zijn pinpas geleend en me ook de bijbehorende pincode gegeven.
(He lent me his debit card and also gave me the corresponding PIN.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

oppotten

transitive verb, seperable

A

to hoard, save

transitive verb

Jan koopt nooit iets van zijn zakgeld. Hij laat zijn moeder alles betalen en pot zijn eigen geld liever op.
(Jan never buys anything from his allowance. He makes his mother pay for everything and prefers to hoard his own money.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

opdrijven

transitive verb, seperable

dreef op, heeft opgedreven

A

to force/drive up

transitive verb

Het tekort aan woningen heeft de huizenprijzen flink opgedreven: de gemiddelde prijs is met 7% gestegen.
(The housing shortage has significantly driven up house prices: the average price has risen 7%.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bestendig

adjective

A

lasting, enduring

adjective

Mijn ouders hebben een heel bestendig huwelijk.
(My parents have a very long-lasting marriage.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

-bestendig

suffix

A

-proof, -resistant

suffix

Voor deze baan zoeken ze iemand die stressbestendig is.
(For this job, they are looking for someone who is stress-proof.)

hittebestendig
(heat-resistant)

roestbestendig
(rust-proof)

vochtbestendig
(damp-proof)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

gestaag

adjective/adverb

A

steady (steadily)

adjective/adverb

De cursisten vorderen gestaag; elke dag gaat het een beetje beter met hun kennis van Nederlands.
(The students are making steady progress; every day their knowledge of Dutch is improving a little.)

18
Q

verdringen

transitive verb

verdrong, heeft verdrongen

A

to oust, take the place of
(something or someone)

transitive verb

De nieuwe supermarkt trekt enorm veel klanten en heeft de marktleider van de eerste plaats verdrongen.
(The new supermarket is attracting huge numbers of customers and has ousted the market leader from first place.)

De e-mail heeft de brief voor een groot deel verdrongen.
(The e-mail has largely taken the place of the letter.)

19
Q

de overdracht

noun

A

the transfer, handover

noun

De overdracht van Hongkong aan China ging zonder veel problemen.
(The handover of Hong Kong to China proceeded without many difficulties.)

20
Q

vergen

transitive verb

vergde, heeft gevergd

A

to demand, require

transitive verb

Het fotograferen van dieren vergt veel geduld.
(Photographing animals requires a lot of patience.)

Ze is ziek want het werk heeft te veel van haar gevergd.
(She is sick because the work has taken too much out of her.)

21
Q

aanhikken tegen

informal, intransitive verb phrase

A

to have problems (with/about), find difficult to accept

informal, intransitive verb phrase

Ik heb de hele dag tegen het maken van mijn huiswerk aangehikt.
(I’ve been struggling to do my homework all day.)

22
Q

uitvallen (hoger, lager, beter….)

intransitive verb (separable)

viel uit, is uitgevallen

A

to turn out to be, end up (higher, lower, better, etc.)

intransitive verb (separable)

De economische groei viel hoger uit dan verwacht; blijkbaar ging het beter dan men had voorspeld.
(Economic growth had turned out to be higher than expected; apparently things were going better than predicted.)

De taart was vrij groot uitgevallen.
(The cake had turned out to be quite large.)

23
Q

ontsluiten

transitive verb

ontsloot, heeft ontsloten

A

to open up (figuratively or literally)

transitive verb

De nieuwe wijk moet beter worden ontsloten; nu is het vervoer van en naar de wijk niet goed mogelijk.
(The new district needs to be made more accessible; now transportation to and from the district is not good.)

24
Q

ontmantelen

transitive verb

ontmantelde, heeft onmanteld

A

to dismantle

transitive verb

De landen spraken af dat een deel van hun wapens zou worden onmanteld.
(The countries agreed that some of their weapons would be dismantled.)

25
Q

zich vergewissen van

reflexive verb

A

to ascertain, make certain, ensure

reflexive verb

Hij vergewiste zich ervan dat iedereen het pand had verlaten, en opende toen de laptop om geheime gegevens op te zoeken.
(He made sure everyone had left the building, then opened the laptop to look up secret data.)

26
Q

omvangrijk

adjective

A

sizeable, extensive

adjective

Zij heeft een omvangrijk boek geschreven. Het bevat ruim 300 pagina’s.
(She wrote a sizeable book. It has over 300 pages.)

Het omvangrijke onderzoek naar de ziekte werd door de overheid betaald.
(The government paid for the extensive research into the disease.)

27
Q

besparen

transitive verb

A

to save

transitive verb

Door minder geld uit te geven aan vankanties hebben we dit jaar bijna 1000 euros bespaard.
(By spending less money on vacations, we have saved almost 1,000 euros this year.)

28
Q

-besparing

suffix

A

-saving(s)

suffix

We kunnen een kortere route nemen. Dat levert ons een tijdsbesparing van 45 minuten op.
(We can take a shorter route. That will save us 45 minutes of time.)

29
Q

zich lenen voor

reflexive verb

A

lends (themselves/itself) to

reflexive verb

Onze grote tuin leent zich uitsteknd voor het geven van barbecuefeestjes in de zomer.
(Our large garden is ideally suited for summer barbecue parties.)

30
Q

verstelbaar

adjective

A

adjustible, adaptable

adjective

Het hoofdeinde van het bed is verstelbaar, zodat je comfortable kunt zitten lezen.
(The headboard of the bed is adjustable so you can sit and read comfortably.)

31
Q

verstellen

transitive verb

A

to adjust, adapt

transitive verb

De kastdeurtjes hebben een speciaal ophangmechanisme zodat je ze makkelijk kunt verstellen en daardoor precies goed kunt ophangen.
(The cabinet doors have a special hanging mechanism so you can easily adjust them and therefore hang them just right.)

32
Q

de uitkomst

noun

A

the solution, way out

noun

Voor mensen die een hond willen hebben, maar niet altijd thuis zijn om hem uit te laten, biedt de hondenuitlaatservice uitkomst.
(For people who want a dog but are not always at home to walk it, the dog walking service offers a solution.)

33
Q

instellen

transitive verb

A

to set up

transitive verb

Ik heb mijn laptop zo ingesteld dat je de presentatie zowel op de beamer als op de laptop kunt zien.
(I set up my laptop so that you can see the presentation on both the projector and the laptop.)

34
Q

bevestigen

transitive verb

A

to confirm

transitive verb

De minister bevestigde het gerucht dat hij een relatie had met het Italiaanse topmodel. Het was dus waar!
(The minister confirmed the rumour that he was in a relationship with the top Italian model. So it was true!)

35
Q

scherp

adjective/adverb

A

sharp, keen

adjective/adverb

Ze zei dat er een spelfoutje in de inleiding van mijn presentatie zat. Ik was blij dat ze dat zo scherp had opgemerkt!
(She said there was a spelling mistake in the introduction of my presentation. I was glad she had such a sharp eye!)

36
Q

de keuzevrijheid

noun

A

freedom of choice

noun

Sommige verzekeringen zijn goedkoper omdat de keuzevrijheid beperkt is: je mag dan bijvoorbeeld niet zelf kiezen naar welke tandarts of apotheek je gaat.
(Some insurance policies are cheaper because freedom of choice is limited: for example, you do not get to choose which dentist or pharmacy you go to.)

37
Q

de afweging

noun

A

assessment, consideration

noun

Als het bedrijf verder wil groeien, moet het de juiste afwegingen maken.
(If the company wants to continue growing, it needs to make the right considerations.)

38
Q

afwisselend

adjective

A

varied

adjective

Mijn werk is heel afwisselend: ik werk achter de computer, maar ik ga ook op bezoek bij andere bedrijven en ik houd regelmatig presentaties.
(My work is quite varied: I work at the computer, but I also visit other companies and make regular presentations.)

39
Q

het ligt voor de hand

idiom

A

it’s obvious
it goes without saying

idiom

40
Q

lang en breed

idiom

A

for ages
at great length

idiom

41
Q

de diepte in gaan

idiom

A

discuss/study something in depth

idiom

42
Q
A