Hoofdstuk 4 Begrippen Flashcards

1
Q

Achterstandswijk

A

Wijk met slechte leefbaarheid en problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Arbeiderswijk

A

Wijk van voor de oorlog, die bestaat uit kleine woningen in rijen gebouwd voor arbeiders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Arbeidsmarkt

A

Het geheel van vraag naar arbeid en hoeveelheid beschikbare arbeidskrachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Armoedebeleid

A

Gemeentelijk beleid voor de vermindering van armoede bij inwoners.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Armoedegrens

A

Het bedrag dat je minimaal nodig hebt om te kunnen voorzien in je eerste levensbehoeften.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Artsendichtheid

A

Het aantal artsen of dokters per vierkante kilometer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Autochtonen

A

Mensen die in het land geboren zijn waar ze wonen en wiens beide ouders ook in dat land geboren zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Autodichtheid

A

Het aantal auto’s per vierkante kilometer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

BBP (Bruto Binnenlands Product)

A

De waarde van alle goederen en diensten die een land produceert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

BBP per hoofd van de bevolking

A

Het BBP gedeeld door het aantal inwoners in een land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bebouwingsdichtheid

A

Het aantal gebouwen per vierkante kilometer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beleid

A

Plannen die de overheid maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beroepsbevolking

A

Iedereen tussen de 15 en 65 jaar die werkt of werk zoekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Besteedbaar inkomen

A

Het inkomen dat je overhoudt nadat je je belastingen en premies hebt betaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bestemmingsplan

A

Plan van een gemeente waarin staat wat er met een bepaalde ruimte mag gebeuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bevolkingsdichtheid

A

Het gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bewonerskenmerken

A

Opvallende zaken van bewoners in een gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bijstand

A

Uitkering voor mensen die niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

BNP (Bruto Nationaal Product)

A

De waarde van alle goederen en diensten die een regio produceert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

BRP (Bruto Regionaal Product)

A

De waarde van alle goederen en diensten die een regio produceert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Collectieve beveiliging

A

Beveiliging die door de buurt zelf wordt betaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Congestie

A

Files en opstoppingen in het verkeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Dumping

A

Producten die tegen te lage prijzen op de markt worden gezet.

24
Q

Eenzijdig samengestelde woningvoorraad

A

Een wijk waarin maar één type woning te vinden is, bijvoorbeeld alleen arbeiderswoningen.

25
Q

Exportsubsidie

A

Geld dat landen aan hun boeren geven om hun producten aan het buitenland te verkopen.

26
Q

Extensieve veeteelt

A

Grote veebedrijven met heel weinig vee per hectare.

27
Q

Fairtrade

A

Vorm van handel waarbij boeren een eerlijke prijs voor hun producten krijgen.

28
Q

Forensisme

A

Het op en neer reizen tussen de plek waar je woont en de plek waar je werkt.

29
Q

Gebruiksgoederen

A

Goederen die het leven van mensen gemakkelijker maken zoals auto’s en telefoons.

30
Q

Globalisering

A

Het proces waarbij wereldwijd steeds meer goederen, geld en informatie wordt uitgewisseld.

31
Q

Handelsbelemmeringen

A

Regels die voorkomen dat producten uit het buitenland verkocht kunnen worden in een land.

32
Q

HDI (Human Development Index)

A

Een maat voor de ontwikkeling van een land op basis van het BNP, de gezondheidszorg en het onderwijs.

33
Q

Inkomensbeleid

A

Plannen van de overheid op het gebied van inkomen.

34
Q

Integratie

A

Het samengaan of samensmelten van verschillende culturen tot een geheel.

35
Q

Internationalisering

A

Als bedrijven en instellingen op politiek, sociaal, cultureel en economisch gebied gaan samenwerken buiten de eigen landsgrenzen.

36
Q

Koopkracht

A

Hoeveel goederen iemand kan kopen met zijn inkomen.

37
Q

Kwalitatieve honger

A

Mensen hebben te weinig voedsel van goede kwaliteit.

38
Q

Kwantitatieve honger

A

Mensen hebben te weinig voedsel.

39
Q

Lorenzcurve

A

Een grafiek waarmee je bekijkt hoe groot de inkomensongelijkheid is in een land.

40
Q

Ontgroening

A

Als het percentage jongeren in de samenleving afneemt.

41
Q

Participatie

A

Inwoners krijgen inspraak en worden medeverantwoordelijk gemaakt.

42
Q

Ruimtelijk beleid

A

Plannen van de overheid op het gebied van de woonomgeving.

43
Q

Sahel

A

Een gebied met woestijnsteppen, steppen en droge savannen in het noorden van Afrika.

44
Q

Sanering

A

Het vervangen of slopen van woningen.

45
Q

Sociaaleconomische status

A

Het aanzien dat iemand heeft im de maatschappij op het gebied van inkomen, opleiding en beroep.

46
Q

Sociale cohesie

A

Mensen voelen zich met elkaar verbonden.

47
Q

Sociale controle

A

Mensen letten op elkaar.

48
Q

Suburb

A

Rijke buitenwijk van een stad.

49
Q

Verdringing

A

Bij verdringing duwt iets, iets anders weg.

50
Q

Verpaupering

A

Het snel achteruit gaan van de kwaliteit van een gebied.

51
Q

Vluchtsector

A

Onofficieel, slecht betaald werk.

52
Q

Vrije wereldhandel

A

Als alle landen in de wereld met elkaar handel kunnen drijven, zonder dat ze elkaar daarin belemmeren.

53
Q

Welvaartziekte

A

Ziekte veroorzaakt door ongezond eten en te weinig beweging.

54
Q

Welvaart

A

De mate van rijkdom. Wordt gemeten door te kijken of mensen voldoende geld hebben voor voedsel, wonen, onderwijs en gezondheidszorg.

55
Q

Welzijn

A

De kwaliteit van de woonomgeving die bepaalt of het goed gaat met iemand op het gebied van gezondheid en waardering.

56
Q

WOZ-waarde (Wet Onroerende Zaakbelasting)

A

De gemeente bepaalt de waarde van een woning om het belastingtarief te kunnen vaststellen voor de woning.

57
Q

Mangrovebos

A

Bossen met bomen die aan de tropische kusten in zout water groeien.