Hoofdstuk 4 Flashcards

1
Q

Modellen

A

Modellen zijn bedoelt om de werkelijkheid te vereenvoudigen en te schematiseren. Ze kunnen helpen bij het bestuderen van opvoedingsprocessen. Een model geeft geen oplossing, maar het is bedoelt om patronen te zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Alle modellen die we bekijken

A

Gezinspedagogisch kader (Hellinckx en Ghesquière), opvoedingskompas, het ecologisch systeemmodel (Bronfenbrenner), het balansmodel (Bakker), het sociaal competentiemodel, de sociale steuntheorie en het model van Kousemaker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer wordt het gezinspedagogisch kader gebruikt?

A

Dit model wordt gebruikt om naar de interacties tussen ouders en kind tijdens opvoedingsmomenten te kijken. Het is om het opvoedende handelen in een gezin te analyseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De pedagogische vraag van het kind

A

Elk kind is anders en heeft dezelfde basisnoden steun, stimulatie en sturing, maar niet in dezelfde mate. Dit heeft te maken met genetische factoren en omgevingsfactoren. Het kind vraagt hier niet letterlijk naar, we moeten dit lezen in het gedrag van het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Pedagogisch aanbod van de opvoeder

A

Het aandeel van de ouder in interactie met het ontwikkelende kind. Als het pedagogisch aanbod harmonieert met de pedagogische vraag, verhoogt de kans dat het opvoeden optimaal loopt. Het pedagogisch aanbod van de opvoeder wordt beïnvloed door:
- Pedagogisch beseft
- Inzicht
- Waarden
- Pedagogische vaardigheden
- Persoonlijkheid
- Echtelijke relatie
- Sociale context
- Genetische factoren
- Opvoedingsgeschiedenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Pedagogisch besef

A

Hou ouders betekenis geven aan het gedrag van het kind en hoe ze hun eigen handelen hiernaar richten en vorm geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe het opvoedingsproces wordt geanalyseerd aan de hand van dit model

A
  • Pedagogisch aanbod: dit is rechtstreeks waarneembaar, via observatie en gesprekken kunnen we zien hoe de opvoeder pedagogisch handelt tegenover het kind.
  • Pedagogische vraag: We moeten via het gedrag van het kind lezen hoe het kind opgevoed wil worden om optimaal te ontwikkelen. Er word dan gekeken hoe het handelen van de opvoeder aangepast is aan wat het kind nodig heeft. Het samenleven van het kind en zijn opvoeders wordt onderverdeeld in 4 categorieën:
    o Verzorgen
    o Leren/werken
    o Spelen/ontspannen
    o (Sociale)omgang
    Om de samenlevingsaspecten pedagogisch te analyseren wordt er vanuit 2 invalshoeken hiernaar gekeken:
    o Het klimaat: Hoe de sfeer in de relatie is (bv gespannen, afstandelijk, gemoedelijk, warm, …)
    o De situatiehantering: Hoe het gedrag van de opvoeder en het kind op elkaar inspelen binnen verschillende situaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hink-stap-sprong

A

Handboek dat werd geschreven voor ouders met meervoudige problemen. Volgens Hink-stap-sprong bestaat opvoeden uit sturen (veilige omgeving aanbieden, regels aanbrengen, grens aangeven, goede gewoonten aanleren, …), steunen (bv aandacht geven, begrip tonen, geduldig zijn, …) en stimuleren (bv ruimte geven, een boeiende omgeving bieden, veel laten spelen, samen dingen doen, praten en luisteren, zelfstandigheid aanmoedigen, …).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer wordt het opvoedingskompas gebruikt?

A

Om ouders inzicht te geven in welke stijlen ze hanteren in verschillende situaties op verschillende momenten, dit verschilt vaak door contextfactoren. Het opvoedingskompas wil ouder niet in hokjes opsplitsten, het is een graduele benadering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Alle benaderingen

A

Participatieve, afstemmende, begeleidende, verduidelijkende, eisende, dominerende, opgevende, afwachtende.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Participatieve benadering

A

De ouder gaat in dialoog met het kind, er is ruimte voor inspraak, het kind wordt betrokken in fundamentele beslissingen, het kind krijgt keuzes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Afstemmende benadering

A

De ouders zoekt aansluiting bij het perspectief van het kind, speelt in op de leefwereld van het kind, toont erkenning voor negatieve gevoelens, geeft zinvolle duiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Begeleidende benadering

A

De ouder geeft gepaste hulpen begeleiding aan het kind, maakt een inschatting van wat het kind kan, geeft een aanpak op maat van het kind, staat met het kind stil mij gemaakte fouten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verduidelijkende benadering

A

De ouder communiceert duidelijke verwachtingen naar het kind toe, volgt op of de verwachtingen werden opgevolgd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Eisende benadering

A

De ouders eist discipline, gebruikt krachtige en bevelende taal, wijst het kind op zijn/haar plichten, duld geen inspraak of tegenspraak, dreigt met sancties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dominerende benadering

A

De ouder laat macht gelden om het kind tot orde te roepen, zet het kind op zijn/haar plaats door schaamtegevoelens of schuldgevoelens aan de praten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Opgevende benadering

A

Laat de dingen hun beloop gaan en gaat niet ingrijpen, gaat ongewenst gedrag negeren.

18
Q

Afwachtende benadering

A

De ouder wacht de situatie af, laat de zaken meer op zijn beloop gaan.

19
Q

Wanneer wordt het ecologisch systeemmodel gebruikt?

A

Met het ecologisch systeemmodel kunnen we orde zien in de complexiteit en de veelheid van relaties en invloeden. Het wordt mogelijk om de leefwereld waarin een kind leeft en opgroeit, nauwkeurig te bekijken en ook zelf in schema te brengen.

20
Q

Microsysteem

A

Een patroon van activiteiten, rollen en interpersoonlijke relaties die de persoon ervaart in een bepaalde situatie met de specifieke fysieke en materiële kenmerken daarvan.
Bv. het gezin, vriendengroep, klas, sportclub, …

21
Q

Mesosysteem

A

Het geheel van wederzijdse relaties van microsystemen met de wederzijdse relaties ertussen en de kwaliteit van de onderlinge relaties.
Bv. Veel of weinig contact tussen microsysteem gezin en microsysteem school

22
Q

Exosysteem

A

De systemen die invloed uitoefenen op het kind, maar waar het kind niet direct mee in contact staat.
Bv. Het werk van de ouders, het lokaal beleid, …

23
Q

Macrosysteem

A

Het geheel van wisselwerking tussen externe factoren. In sociaal economische context, culturele context en globaal maatschappelijke context.
Bv. de wetten in een land, een wereldwijde bankcrisis, …

24
Q

Chronosysteem

A

Belangrijke gebeurtenissen op de tijdslijn, zowel extern en intern.
Bv. De geboorte van een broer of zus, iets belangrijk omtrent de ontwikkeling van het kind, …

25
Wanneer wordt het balansmodel gebruikt?
Om beschermende en risicofactoren voor het kind, de ouders en het gezin te bekijken. Bij complexe opvoedingssituaties met risicofactoren gaan we toch op zoek gaan naar de beschermende factoren.
26
Wanneer wordt de sociale steuntheorie gebruikt?
Wanneer je in kaart wil brengen over welke sociale steun ouders beschikken of niet beschikken. Op basis hiervan kan je netwerk gaan versterken of professionele sociale steun bieden.
27
Persoonsgerichte sociale steun
- Cognitieve steun: informatie, advies en feedback geven - Emotionele steun: meevoelen, troosten, luisteren - Waarderingssteun: waardering en respect tonen - Psychologische steun: een gevoel van erbij te horen geven (bv wanneer je merkt dat andere ouders dezelfde problemen hebben en je niet de enige bent met deze problemen
28
Situatiegerichte sociale steun
- Materiële steun - Praktische steun: in de praktijk van alledag meehelpen (bv als de kinderen bij de oma mogen gaan slapen) - Sociale en maatschappelijke invloed aanwenden: bv een groepschat met de buren
29
Cirkel 1
Ikzelf. Zelfzorg: de zorg en ondersteuning die de persoon zelf opneemt.
30
Cirkel 2
Eigen gezin. Gebruikelijke zorg: de dagelijkse zorg en ondersteuning die gezinsleden die bij elkaar wonen aan elkaar geven.
31
Cirkel 3
Vrienden, vrijwilligers en ouders. Zorg en ondersteuning van familie, vrienden en kennissen die niet bij elkaar wonen.
32
Cirkel 4
Reguliere diensten zoals poetshulp, gezinshulp, kinderopvang, …. Professionele zorg en ondersteuning voor alle burgers.
33
Cirkel 5
Professionele diensten voor mensen met een handicap. Professionele zorg en ondersteuning die het VAPH vergoedt.
34
Wanneer wordt het sociaal competentiemodel gebruikt?
Om in te schatten of een individu over voldoende vaardigheden beschikt om zijn of haar ontwikkelingstaken te vervullen. De risico- en beschermende factoren worden in kaart gebracht. Het kan samen met het balansmodel gecombineerd worden.
35
Analyse competenties
- Probleemgedrag door: o Gebrek aan vaardigheden (achterstand of belemmering in de ontwikkeling o Te moeilijke ontwikkelingstaken (overbevraging) - Compensatie en beschermende factoren: o Vaardigheden waarover het kind beschikt kunnen ingezet worden om te compenseren of te versterken.
36
Ontwikkelingstaken
Ontwikkelingstaken zijn thema’s die karakteristiek zijn voor een bepaalde levensfase en die bepaalde vaardigheden vragen. Doordat het kind zich ontwikkeld ontstaan er nieuwe kansen en moet het kind nieuw gedrag vertonen. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen lichamelijke ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling, morele ontwikkeling. Ontwikkelingsaken zijn afhankelijk van tijd en cultuur.
37
Wanneer worden de driehoeken van Kousemaker gebruikt?
Om in te schatten welke vorm van dienstverlening of hulpverlening er nodig is en om in te schatten hou ‘zwaar’ de problematiek ‘weegt’ op de ouder/het gezin.
38
Opvoedingsvragen
Ouders worden vaak met opvoedingsvragen geconfronteerd. Dit zijn niet bij alle ouders dezelfde opvoedingsvragen, sommige ouders krijgen te maken met moeilijkere vragen. De ouders hebben behoefte aan informatie via opvoedingsvoorlichting.
39
Opvoedingsspanning
Wanneer het evenwicht tussen draaglast en draagkracht verstoord is en de ouders er niet in slagen om de balans tussen draagkracht en draaglast terug in evenwicht te brengen of als er te weinig hulpbronnen zijn. Dit kan leiden tot een opvoedingscrisis of nood. Bij opvoedingsspanning worden ouders geholpen met opvoedingsondersteuning.
40
Opvoedingscrisis of nood
Opvoedingscrisis kan enkel opgelost worden met hulpverlening. De ouders weten niet meer wat ze moeten doen, het komt vaak door incidentele gebeurtenissen. Opvoedingsnood kan ook enkel opgelost worden met hulpverlening, het gaat nog een stapje verder dan een opvoedingscrisis. De ouders zien geen oplossingen meer, er is crisis na crisis. Er is specialistische en intensieve hulp nodig.