Hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

Pedagogiek

A

Een normatieve wetenschap met als doel de praktijk te verbeteren. Het is geen exacte wetenschap waardoor er verschillende theorieën zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Algemeen pedagogisch handelen

A

Gericht op het bevorderen van het welzijn en de ontwikkeling van kinderen, zodat zij opgroeien tot individuen die zelfstandig kunnen functioneren in de samenleving. Het is niet beperkt tot opvoeding (maar ook door bv beleid te veranderen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Opvoeden

A

Een bepaalde vorm van omgang tussen volwassenen en jeugdigen die erop gericht is steun en richting te geven aan het proces van volwassenwording.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Opvoedingsdoelen

A

De opvoedingsdoelen hangen samen met het intentioneel karakter van opvoeden. De doelen van de ouders hangen samen met hun maatschappelijke positie en culturele achtergrond. Opvoedingsdoelen moeten aangepast worden aan het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Culturele context

A

De culturele context waarin een kind opgroeit bestaat uit:
- De materiële en sociale kenmergen van de omgeving
- De ideeën die de ouders hebben over opvoeding en de ontwikkeling van kinderen
- Het gedrag van de ouders als opvoeders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Distale interacties

A

Een opvoedingsstijl die intividualistisch en autonoom is. Komt voor in westerse en verstedelijkte regio’s. De focus ligt op het indvidu. Het opvoedingsdoel bij deze opvoedingsstijl is psychologische onafhankelijkheid en individuele prestaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Proximale interacties

A

Een opvoedingsstijl die collectivistisch en relatiegeicht is. Komt voor in niet-westerse regio’s en op het platteland. De focus ligt op de groep. Het opvoedingsdoel bij deze opvoedingsstijl is het bevorderen van sociale realties en gehoorzaamheid en respect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Link cultuur en opvoeden

A

Cultuur en opvoeding zijn beide een patroon van gedrag, kennis en attitudes die van generatie op generatie worden doorgegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Opvoedingsstijl

A

Het patroon in opvoedingsgedrag van de ouder. Opvoedingsstijlen betreffen de gedragingen van de opvoeder die zichtbaar zijn en de cognities die onzichtbaar zijn. De opvoedingsstijl is afhankelijk van de situatie, het kind, normen, waarden, eigen opvoeding, opleiding, cultuur en geloof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Affectie

A

Ouderslijke sensitiviteit, responsiviteit, liefde, warmte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Opvoedingsstijlen van het model van Diana Baumrind

A
  • autoritaire opvoedingsstijl
  • autoritatieve of democratisch opvoedingsstijl
  • permissieve opvoedingsstijl
  • verwaarlozende opvoedingsstijl
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pedagogisch klimaat

A

Het pedagogisch klimaat vind je overal terug (bv gezin, kinderopvang, onderwijs, hulpverlening, …)
3 belangrijke zaken in een pedagogisch klimaat.
- Relatie tussen kind en opvoeder
- basisnoden: bed, bad, brood
- pedagogische uitgangspunten:
-> emotionele steun en sinsitieve responsiviteit
-> autonomie en ruimte
-> structureren en grenzen stellen
-> informatie geven en uitleggen
-> begeleiden van interacties tussen kinderen
-> stimuleren van interacties tussen kind en ouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Strategieën van Kok

A
  • Leefklimaat (1ste graadsstrategie): het scheppen en in stand houden van een leefmilieu waarin cliënten zich kunnen handhaven of ontwikkelen.
  • Algemeen (2de graadsstrategie): Het methodisch groepswerk.
  • specifiek (3de graadsstrategie): Het per cliënt gerict bijkleuren/inpassen van de eerste- en tweedegraadsstrategie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Opvoedingsmiddelen

A

De dingen die je zelf kan doen zodat de pedagogische uitgangspunten mogelijk zijn (bv respect voor privacy hebben bij autonomie en ruimte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gesloten leefklimaat

A

Veel controle, gebrek aan structuur en flixibiliteit, gebrek aan wederzijds respect, oneerlijke straffen (repressie), verveling, een negatieve sfeer, uitzichtloosheid, angst, vernedeing, onderlinge vijandigheid en een gebrek aan privacy.
-> draagt bij tot een negatieve ontwikkeling en minimale groeimogelijkheden van cliënten en kan stress en agressie tot gevolg hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Open leefklimaat

A

Evenwicht tussen structuur en flexibiliteit, ruimte om te experimenteren, groeimogelijkheden, veiligheid, vertrouwen en onderling respect, gestructureerd, therapeutisch, veel ondersteuning, warmte en responsiviteit.
-> draagt bij tot de ontwikkeling en het welbevingen van de kinderen.

17
Q

Normatief opvoeden

A

Opvoeden in normatief: iedereen heeft verschillende normen en waarden vanuit zijn referentiekader, dit bepaald hoe er wordt opgevoed.

18
Q

Gedeeld referentiekader

A

Gemeenschappelijke ervaringen en betekenissen van verschillende mensen in ongeveer dezelfde sociale situatie.

19
Q

Pedagogische verantwoordelijkheid

A

Opvoeden is een wederkeurig proces. Het kind en de opvoeder beïnvloeden elkaar = circulair proces. Je kan je nooit onttrekken van je pedagogische verantwoordelijkheid. Niet handelen is ook handelen.

20
Q

Perspectieven ten aanzien van opvoeden

A
  • ontwikkelingsperspectief
  • maatschappelijk perspectief
21
Q

Ontwikkelingsperspectief

A

focus: de individuele ontwikkeling van het kind.
De opvoeder zorgt voor de ideale omgeving waarin het kind zich kan ontwikkelen en ontplooien.
Keuze maken tussen volgen of stimuleren.
3 visies:
- Piaget
- Vygotsky
- Steiner

22
Q

Cognitieve ontwikkeling volgens Piaget

A

Uitgangspunt: kinderen construeren actief kennis door hun omgeving te exploreren. Volgens Piaget zijn er 4 vaste universele stadia. De timing hangt af van de fysieke rijping en sociale omgeing.
Opvoedingsprincipe: we moeten kinderen zaken aanleren die aansluiten bij de fase van hun denkontwikkeling.
-> hedendaagse kijk: kinderen kunnen voor bepaalde denkvaardigheden in een lager, en voor andere in een hoger stadium zitten.

23
Q

Socioculturele theorie van Vygotsky

A

Uitgangspunt: Kinderen maken zich cultuur eigen door hulp van volwassenen en taal.
De zone van de naaste ontwikkeling -> de opvoeder moet het kind niet enkel volgen, maar ook uitdagen.

24
Q

Pedagogie van Steiner

A

Gericht op de totaalontwikkeling van het kind.
Legt de nadruk op het volgen van de ontwikkeling.
Doel: ontwikkeling van vrije individuelen die zich inzetten voor de maatschappij.

25
Nature-nurture debat
Bepaald de erfelijke aanleg de ontwikkeling of bepaald de omgeving de ontwikkeling van het kind?
26
keuzes
De opvoeder maakt keuzes van de pedagogische verantwoordelijkheid. Je wordt gedwongen om te kiezen tussen sturen en volgen.
27
Maatschappelijk perspectief
Focus: Het maatschappelijk belang van opvoeden. Belang van het sociaal maatschappelijk perspectief: ontwikkeling als burger in de samenleving. Bestaat uit: - socialisatie - initiatie in de samenleving - waarden en normen overnemen en in vraag stellen - zelfverantwoorde zelfbepaling
28
Snelle vragen
Zijn sneller op te lossen dan trage vragen door te kijken naar de vaardigheden van het kind en de ontwikkelingsleeftijd. Snelle vragen worden gebruikt bij het ontwikkelingsperspectief.
29
Trage vragen
Vragen over zingeving en opvoeding. Worden opgelost door te kijken naar het maatschappelijk belang -> er zijn dus minder eenduidige antwoorden op. Trage vragen worden gebruikt bij het maatschappelijk perspectief.
30
Opvoedingscontext
De sociale plaatsen of sociale ruimten waar opvoeding plaatsvindt. De overheid voelt zich mee verantwoordelijk voor de opvoeding van kinderen in de samenleving (bv leerplicht, jeugdbesscherming, arbeidsverbod, kinderopvang, jeugdhulp, ...). Er zijn veel opvoedingscontexten: gezin, kinderopvang, school, buurt, nieuwe media, ...
31
Het gezin als opvoedingscontext
Er zijn veel verschillende gezinsvormen (kerngezin, eenoudergezin, nieuw-samengesteld gezin, pleeg- en adoptiekinderen, ...) De gezinsvorm is niet bepalend voor de ontwikkeling van de kinderen, wel de opvoeding en de omgevingsfactoren.
32
Samengesteld gezin
2 gezinsculturen komen samen, er is een zoektoch naar een nieuwe gezinsidentiteit, een zoektocht naar een nieuwe ouderrol. Vaak een complexe situatie voor kinderen: aanpassingen naar andere gezinsregels en een zoektoch naar een plaats in de kinderrij.
33
Differentiële opvoeding
Het opvoedingsgedrag van ouders is niet voor elk kind in het gezin hetzelfde (door bv leeftijd, prestaties, geslacht, hoeveelste kind, speciafieke zorgvraag, ...). Dit is geen probleem als de kinderen dit als eerlijk ervaren, wanneer de kinderen dit als oneerlijk ervaren kan dit wel een probleem zijn. Dit kan leiden tot negatieve emoties en gedrag en negatieve gezinsrelaties. Dit kan zich ook nog manfesteren tijdens de volwassenleeftijd.
34
Kinderopvan als opvoedingscontext
Maatschappelijke functies: - economisch: ouders gaan werken en hebben anders geen opvang - pedagogisch: Er is een goed pedagogisch klimaat aanwezig dat positief is voor de ontwikkeling van het kind. - sociaal: kinderen uit gezinnen met minder kansen gaan vaak niet naar de kinderopvang, als ze wel naar de kinderopvang gaan, dan gaan hun kansen vergroten.
35
De school als pvoedingscontext
In de school krijgen de kinderen: - onderwijs en socialisatie - stimulerende en veilige leef- en leeromgeving - positief klasklimaat - psychologische basisbehoeften: autonomie, competentie en verbondenheid. Onderwijs in Vlaanderen is heel gesegregeerd. Vanuit het ontwikkelingsperspectief is dit goed: Buitengewoon onderwijs focust op de intividuele ontwikkeling en vaardigheden. Volgens de sociaal maatschappelijk perspectief is dit niet goed omdat we uit elkaar worden gehaald.
36
De buurt of leeftijdsgroep als opvoedingscontext
Het belang van een peergroup (leeftijdsgroep) - losmaken van het ouderlijk milieu - vinden van identiteit - vinden van een plaats in de maatschappij
37
De nieuwe media als opvoedingscontext
De digitale wereld wordt de laatste karen als een nieuwe opvoedingscontext gezien. Gamen heeft ook een pedagogisch nut: socialisatie (invoegen in de digitale wereld met regels), subjectwording (identiteit opbouwen), kwalifivaite (kennis en competenties verwerven). Veel online risico's: haatspraak, verlies van privacy, pestgedrag, ongepaste inhoud, sexting en fake news. Duidelijke en consistente afspraken rond sociale media zijn belangrijk.