Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

Opvoeden volgens Kok

A
  • Het klimaat inrichten voor het kind is een aspect van opvoeden, vanuit de materiële en niet materiële leefomgeving. Dit is afhankelijk van de doelgroep (bv borden en bestek aanpassen). - De leefsituatie inrichten voor het kind is een aspect van opvoeden (bv een eetsituatie, vrijetijdssituatie of spelsituatie, taaksituatie, gespreksituatie, …). - Door in persoonlijke relatie te gaan voelt de één zich verantwoordelijk voor de ander, het kind kan optimaal functioneren als ontwikkeld wezen, het kind wordt geleid naar een niet vooraf gekend doel, in persoonlijke relatie gaan heeft geen doel of intentionaliteit wel goede bedoelingen. - Opvoeden is een functionele proces en heeft 2 perspectieven: het opvoedersperspectief (we streven iets na) en het kindperspectief (de kans krijgen om de individuele waarheid te realiseren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Opvoedingsvraag

A

Het kind vraagt naar opvoeding vanuit: - affectieve ontwikkelingsaspect - cognitieve ontwikkelingsaspect - aanleg: de mogelijkheden van het kind met bepaalde grenzen, het openbaart zich doorheen de ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Opvoeden volgens Langeveld

A

Volgens Langeveld voed je een kind op met een bepaald doel: mondig worden. Het mondige kind is zelfstandig, autonoom en mondig - zelfstandig: wanneer het kind een aantal vaardigheden heeft om iets alleen te doen (bv alleen gaan worden) - autonomie: In staat zijn om eigen beslissingen en keuzes te maken - mondig: sociaal weerbaar zijn in de samenleving -> Alles samen is zelfverantwoorde zelfbepaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

3 psychologische basisbehoeften

A
  • Autonomie: De mate waarin kinderen zichtzelf kunnen zijn en een gevoel van psychologische vrijheid ervaren in hun dagelijks denken, handelen en voelen.
  • Competentie: De mate waarin kinderen zich bekwaam voelen om taken tot een goed einde te brengen.
  • Relationele verbondenheid: De mate waarin kinderen een hechte en warme band ervaren met belangrijke mensen uit hun omgeving, waaronder ouders, vrienden en eventueel broers of zussen.
    Door te voorzien in deze behoeften voed je de ontwikkeling van het kind.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zelf-determinatietheorie

A

De zelfdeterminatietheorie gaat ervan uit dat het fundamenteel is voor de gedrags- en socio-emotionele ontwikkeling dat kinderen ervaren dat aan hun psychologische basisbehoeften wordt voldaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Exploratiedrag en nieuwsgierigheid

A

Kinderen willen de wereld exploreren en dit zorgt voor intrinsieke motivatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Intrinsieke motivatie

A

Dit is motivatie voor een activiteit die geheel afhankelijk is van de aard van de activiteit en niet van een externe beloning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verinnerlijking van waarden en normen

A

Via socialisatie krijgt het kind normen en waarden mee van volwassenen. Via internalisatie maakt het kind zich deze waarden en normen eigen en zo kan het kind eigen keuzes maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Identiteitsontwikkeling

A

Door identiteitsontwikkeling wordt er een moreel kompas ontwikkeld. Hiermee kan je keuzes voor jezelf maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Autonomieondersteunend opvoeden

A

Grondhouding: nieuwsgierigheid, openheid en vertrouwen. Er is respect voor de eigenheid van het kind, vertrouwen in de natuurlijke groei van het kind en nadruk op vrijwillig functioneren, ze moeten onafhankelijk en afhankelijk leren zijn (weten dat niet alles alleen moet) en de ouderlijke visie wordt niet opgelegd. Bij autonomieondersteunend opvoeden is er ruimte voor taakplezier, inbreng, het ritme van het kind, de persoonlijke stem van het kind en uitnodigende taal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Structurerend opvoeden

A

Grondhouding: Focus op proces en zelfontplooiing. Er wordt structuur geboden, rekening gehouden met het ontwikkelingsniveau en gebeurt voor, tijdens en na een activiteit. Als ouders structurerend opvoeden ondersteunen ze de ontplooiing van kinderen via verwachtingen, vertrouwen en uitdaging, opvolging, gepaste hulp, informatieve feedback en zelfreflectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Relationele steun geven

A

Grondhouding: liefde en zorgzaamheid De opvoeder zorgt voor aanwezigheid (zowel fysiek als mentaal), responsiviteit, verbondenheid en een veilige wederkerige relatie. Als ouders relationele steun bieden, versterken ze de band met hun kind dankzij hun aanwezigheid, opmerkzaamheid, responsiviteit, emotionele warmte, fysieke warmte en gezamenlijke leuke activiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Negatieve vrijheid

A

Bij negatieve vrijheid wordt er volledige onafhankelijkheid gegeven. Grenzen worden hierbij gezien als een beperking. Geen grenzen bekent niet een gevoel van vrijheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Positieve vrijheid

A

Bij positieve vrijheid zijn er grenzen maar deze worden als legitiem ervaren waardoor ze niet aanvoelen als beperkingen. Hierdoor wordt er een gevoel van vrijheid ervaren. De zelfdeterminatietheorie stuit aan bij positieve vrijheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Extrinsieke motivatie

A

Men doet de activiteit als middel om iets anders te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Autonome motivatie

A

Er is een gevoel van vrijheid. Komt van intrinsieke motivatie, wanneer de activiteit op zich leuk of interessant is of van extrinsieke motivatie, wanneer de activiteit of het doel van de activiteit waardevol is.

17
Q

Gecontroleerde motivatie

A

Er is een gevoel van druk. Komt van extrinsieke motivatie door interne of externe druk.

18
Q

Nieuwe autoriteit

A

Nieuwe autoriteit steunt op geweldloos verzet. Er moet waakzame aanwezigheid zijn (zorgzaam toezicht) en een geweldloze manier van omgaan met ongepast gedrag van kinderen of jongeren (noch fysiek noch verbaal).

19
Q

Traditionele autoriteit

A

Als we het over traditionele autoriteit hebben, hebben we het over macht, onvoorwaardelijke gehoorzaamheid en afstandelijkheid. Er is veel kritiek op deze vorm van autoriteit.

20
Q

Anti-autoriteit

A

Was in de jaren 70-80. Het kwam vooral van de hippiebeweging, ze wouden een autoriteitsvacuum: totaal geen autoriteit.

21
Q

De prefrontale cortex

A

Een deel van de hersenen dat in het gebied ligt dat ervoor zorgt dat je je zelf kan controleren en zelfsturing. De prefrontale cortex wordt veel later ontwikkeld dan dat vroeger gedacht werd; tot 25 jaar. Jongeren hebben het dus soms nodig dat er een gezagsfiguur is die zorgt voor beslissingen.

22
Q

Zelfcontrole en verzet

A

Ze ouder focust op zelfcontrole om in een conflict aandacht te geven aan ouderlijk gezag en niet mee te gaan in een mogelijke escalatie.
Verzet tonen gaat over een vastberaden houding met een duidelijke boodschap en gaat niet over straffen. De opvoeder beseft wel dat die het kind niet kan dwingen.

23
Q

Waakzame zorg

A

De opvoeder is nabij, beschikbaar en aanwezig. Er is een zorgzaam toezicht waarbij de ouder de verantwoordelijkheid draagt. Waakzame zorg gaat niet enkel over controle, maar ook over zorg. Dit is de meest effectieve vorm van aanwezigheid voor het verkleinen van risicogedrag bij kinderen en jongeren.
Er zijn 3 niveaus van waakzame zorg:
- Gerust – open dialoog: Positieve communicatie tussen ouder en kind.
- Ongerust – gerichte aandacht: Wanneer er sprake is van ongerustheid omdat het kind verdacht gedrag stelt. De ouders verhogen dan hun aanwezigheid en volgen op wat het kind doet, wanneer en met wie.
- Grote ongerustheid – eenzijdige acties: Er heerst grote ongerustheid en er zijn alarmsignalen. Met een pakket aan interventies kunnen de ouders leren om door geweldloos verzet het probleemgedrag van het kind aan te kaarten. De interventies worden goed voorbereid en begeleid door een hulpverlener.

24
Q

Transparantie en autoriteit vanuit het netwerk

A

Bij traditionele autoriteit werd alles vaak binnenskamers gehouden. De nieuwe autoriteit wilt de onderlinge verbondenheid vernieuwen waardoor er een basis bestaat voor positieve betrokkenheid. “It takes a village to raise a child”

25
Volharding, uitstel en herstel
Bij nieuwe autoriteit gaat het niet om het ‘winnen’ van een conflict, maar het volharden van wat wel juist is. Een opvoeder kan een reactie uitstellen om te bepalen wat er moet gebeuren wanneer die zelf is afgekoeld. Er wordt ook gedacht in termen van herstel: Een opvoeder mag fouten maken want fouten kunnen hersteld worden.