Hoofdstuk 38 Flashcards

1
Q

wat is steady state in de nierfysiologie

A

input = output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waarvan is excretie afhankelijk

A

water inname en osmolalitiet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is excretie

A

uitscheiding van opgeloste stoffen in het urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoeveel miliosmolen scheid de nieren ongeveer uit

A

600

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarvan is het aantal osmolen afhankelijk in urine

A

osmolaliteit van de urine en de hoeveelheid urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de formule van de urine osmolaliteit (Uosm)

A

Osmoles excreted / urine output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe heet verdunde urine

A

hypo-osmotische urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is diurese

A

extreme water output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe heet zeer geconcentreede urine

A

hyper-osmotisch urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

uit welke 2 compartimenten bestaat urine

A

het volume vocht dat nodig is om alle moleculen op te lossen
het vrije water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe word vrij water gemaakt

A

als het tubulaire systeem bijv NaCl absorbeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe word geconcentreerde urine gemaakt

A

het vrije water word geabsorbeerd uit de buis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is iso-osmotische
urine

A

als de concentratie gelijk is aan die van het bloedplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wanneer is de water balans positief

A

als de nier urine produceert dat minder geconcentreerd is
dan het bloedplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is osmolaire klaring (Cosm).

A

de snelheid waarmee bloepplasma word geklaard van opgeloste stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de formule van (Cosm).

A

( Uosm x V ) / Posm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe word C h2o berekend

A

V - Cosm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is de standaard waarde van Cosm

A

2 L per dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is de minimale em maximale waarde van vrije water klaring

A

-1,5 en +13 L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

waar gaat het water naartoe als het uit de unrine buis word getrokken

A

het hyperosmotische interstitium van de medulla.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

waar bevind het interstitium zich in de nier

A

medulla renalis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hoe word water onttrokken door het tubulaire systeem

A

via osmose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoe komt er vloeistof in het interstitium van de nieren

A

De proximale tubulus (PCT) resorbeert altijd 2/3e van het tubulaire vloeistof (voorurine). en dit gaat naar het interstitium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

welke 2 delen van een nefron resorberen zouten

A

lis van henle
distale tubuli (DCT)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat zal de tubulaire vloeistof zijn na het verlaten van de DCT

A

Hypo-osmotisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

welke delen van de nefron bepalen of de urine uitendelijk hyper of hypo-osmotisch zijn

A

ICT (initiële verzamelbuis), CCT (corticale verzamelbuis), OMCD (buitenste
medullaire verzamelbuis) en IMCD (binnenste medullaire verzamelbuis).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

waardoor worden de distale delen van het distale nefron gereguleerd

A

hormonen (AVP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat gebeurd er tijdens de aanwezigheid van AVP

A

water wordt geresorbeerd uit het tubulaire lumen.
Dus hiermee concentreer je urine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat is antidiuresis

A

als er zo min mogelijk waterverlies mag zijn
geconcentreerde urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat is de osmositeit in de PTC (hyper/hypo/Iso)

A

iso-osmotische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

waarvan hangt de osmositeit in de PTC af

A

van het bloedplasma (niet van hoeveel water je drinkt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

hangt de osmostiteit in TAL af van hoeveel water je drinkt

A

nee, het is altijd hypotonisch vergeleken met je bloedplasma (hoeveelheid verschilt wel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

welke delen van de nefron zijn het belangrijkst voor het concentreren van urine

A

IMCD en OMCD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

welke 2 dingen heb je nodig om geconcentreerde urine te maken

A

AVP en Een hyperosmotisch medullaire interstitium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat is de hoofdfunctie van de lis van henle

A

reabsorberen
van NaCl uit het tubulaire lumen richting het medullaire interstitium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

wat zijn de permabiliteiten van TAL

A

impermeabel voor water, maar juist erg permeabel voor NaCl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

vanaf welk deel van de nefron maakt de water intake uit

A

na TAL (DCT)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

vanaf waar word de urine geconcentreerd

A

ICT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

vanaf waar word urine verdund

A

DCT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

wat is de maximale osmolaliteit van het medulaire interstitium tijdens antidiurese

A

1200 mOsm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

wat is de maximale osmolaliteit van het medulaire interstitium tijdens diurese

A

500 mOsm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

wat is de osmolaliteit van het urine tijdens antidiurese

A

1200 mOsm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

wat is de osmolaliteit van het urine tijdens diurese

A

40 mOsm

44
Q

wat is het countercurrent systeem

A

terugstroom principe dat zorgt voor een hoger hoeveelheid afval stoffen in de urine

45
Q

uit welke twee delen bestaat de opstijgende lis van henle

A

TAL en tALH

46
Q

via welke twee routes werkt TAL

A

transcellulaire en
paracellulaire routes.

47
Q

wat houd de transcellulaire route van TAL in

A

via Na/K/Cl co-transporter word naar de cellaag geduwd
via een basolaterale Na-K-ATP pomp en aparte Cl-pomp gaat het naar het bloed

48
Q

waarvoor dient de Na-K-ATP pomp in de trancellulaire route

A

voor aandrijvingskracht

49
Q

wat is de Paracellulaire route van TAL

A

de ionen gaan door de tight junctions (openingen) naar het bloed doordat het apicale deel positief is (positief stoot elkaar af)

50
Q

hoe verloopt het transport van zouten in tALH

A

passief

51
Q

wat gebeurd er in de tDLH

A

water word eruit gehaald richting het interstitium

52
Q

is de tDLH permeabel voor urea en zo ja door weke transporter

A

ja, door UT-2A transporters.

53
Q

nemen de concentratie vanaf de cortex van de medulla richting de binnenste medulla toe of af

A

ze nemen toe

54
Q

hoe ontstaat stijging van de concentratie in het buitenste medullaire interstitium

A

Na en Cl word er door TAL ingepompt, en op de helft stijgt urea ook

55
Q

wat is de verhouding van ionen in het binnenste medulla richting de papilla

A

50% Na en Cl
50% urea

56
Q

waarom is de stijging van [ureum] het hoogst in het binnenste medulla

A

komt door de hoge permeabiliteit van ureum in de verzamelbuizen

57
Q

wat is basolateraal

A

aan kant van interstitium vanuit het epitheel gezien

58
Q

wat is apicaal

A

aan kant van urine buis vanuit het epitheel gezien

59
Q

beschrijf in het kort het counter current systeem

A

water gaat uit tDLH en urine word hypotonisch
In TAL gaat er zout uit om weer een lage osmolaliteit te krijgen en hierdoor word de interstitium weer zouter waardoor er weer water uit tDLH komt

60
Q

wat is ureum

A

afbraak product van eiwitten

61
Q

wat gebeurd er als iemand een eiwit rijk dieet heeft met de urine

A

het word geconcentreerder omdat er veel ureum is het interstitium zit.

62
Q

wat gebeurd er in de PCT met ureum

A

50% word geresorbeerd en gaat naar het interstitium

63
Q

wat gebeurd er in tDLH tALH met ureum

A

50% word secreted

64
Q

wat gebeurd er met ureum in TAL en CCT

A

30% word geresorbeerd

65
Q

wat gebeurd er in de IMCD met ureum

A

55% word geresorbeerd

66
Q

op welke segmenten werkt AVP

A

ICT, CCT en OMCD

67
Q

noem een verschil tussen OMCD en IMCD

A

het IMCD word naarst permeabel voor water ook hoger qua ureum permabiliteit met de aanwezigheid van AVP

68
Q

via welke pompen word ureum getransporteerd in het IMCD

A

Na-ureum co-transporters (alleen bovenin)
UT-A1 pomp (luminaal)
UT-A3 (basolateral)

69
Q

wat gebeurd er met de ureum die uit IMCD komt

A

word secreted in tDLH en tALH (vooral asc)

70
Q

wat gebeurd er met het ureum dat niet herbruikt word

A

het gaat naat de vasa recta (wel maar een klein deel) en zo naar de bloedbaan

71
Q

wat gebeurd er in het dalende deel van de vasa recta

A

NaCl en ureum worden opgenomen vanuit TAL
water uit de vasa gaat naar het interstitium

72
Q

wat gebeurd er in het stijgende deel van de vasa recta

A

NaCl en ureum gaan naar het interstitium en water gaat erin

73
Q

is de waarde na de vasa recta hoger, gelijk of lager dan voor de vasa recta

A

hoger

74
Q

waarvoor dient de vasa recta

A

om de osmolitijd van het interstitium hoog te houden omdat hij de zouten niet allemaal meeneemt

75
Q

in hoeverre zijn de MCD’s permeabel zonder AVP

A

relatief impermeabel voor water, ureum en NaCl

76
Q

waar gaat het water heen bij de MCD’s

A

het gaat richting het inerstitium doordal de omoliteit daat hoger in dan in de tube

77
Q

gaat water naar het interstitium als de ureum concentratie in de tube groot is

A

nee, de NaCl gradient is veel groter dus water gaat eruit

78
Q

wanneer word er ureum geresorbeerd uit IMCD

A

als er AVP aanwezig is

79
Q

is een hoge ureum concentratie in de urine voordelig

A

ja, dan hoef je minder vocht uit te plassen en het moet eruit aangezien het veel stikstof bindingen heeft

80
Q

waarom is een hoge ureum concentratie in de IMCD voordelig als er AVP is

A

het behoud de osmolaliteit van het interstitium

81
Q

waarom word er bij lage AVP nog steeds water geresorbeerd

A

de ICT en ICC zijn nog instaat tot water resorbtie

82
Q

is Na reabsorbtie in TAL actief of passief

A

actief

83
Q

is Na reabsorbtie in tALH actief of passief

A

passief

84
Q

waar vind de meeste natrium resorptie plaats

A

PTC

85
Q

door welke transporter gaat Urea naar de vasa recta

A

the UT-B1 and
UT-B2

86
Q

waar zitten UT-B1 and
UT-B2 (descenderende deel of stijgende deel van de vasa recta)

A

descenderende

87
Q

hoe hoog is de concentratie gradient die gemaakt word door TAL

A

200 mOsm

88
Q

hoe hoog maakt de countercurrent multiplier de osmotische gradient

A

900 mOsm

89
Q

wat is de maximale osmolaliteit van het interstitium

A

1200 mOsm

90
Q

na hoe veel cycli is het effect van de countercurrent multiplier maximaal

A

39

91
Q

onststaat er equilibrium tussen de verzamelbuizen en het interstitium

A

ja

92
Q

welk deel van het nefron zorgt voor de grootste osmotische gradient

A

TAL

93
Q

kunnen we beter tegen te veel of te weinig water

A

tegen te veel

94
Q

kies uit: secretie, filtratie, absorptie, excretie
De beweging van osmotische actieve deeltjes van het bloed richting tubulus

A

secretie

95
Q

kies uit: secretie, filtratie, absorptie, excretie
Beweging van stoffen en vocht vanuit de tubulus richting het bloed

A

absorptie

96
Q

kies uit: secretie, filtratie, absorptie, excretie
uitscheiding van osmotische actieve deeltjes richting in het urine

A

excretie

97
Q

kies uit: secretie, filtratie, absorptie, excretie
beweging van bloedplasma vanuit bloed richting tubulus

A

filtratie

98
Q

is de ureum concentratie hoger over lager in TAL ten opzichte van het bloedplasma

A

hoger, want er is nog steeds 100%, maar er is veel water uit gegaan

99
Q

is er bij een lage luminale flow meer of minder urea secretie

A

minder

100
Q

er is … luminale flow nodig voor urine concentratie

A

lage

101
Q

de urea concentratie word van de ICT tot de OMCD groter/lager

A

groter

102
Q

Vul in:
…urea reabsorption
occurs via an Na/urea cotransporter in the apical membrane
of the early IMCD.

A

active

103
Q

is de UT-A1 en A3 passief of actief

A

passief

104
Q

Wat word er bedoelt met NaCl uptake in tDLH

A

de concentratie NaCl word groter omdat er water uit gaat

105
Q

spelen de mitochondria een rol is het water aandeel

A

ja ze maken zelf een beetje water

106
Q

zit de Na-ureum pomp luminaal of basolateraal

A

luminaal

107
Q

wat word de waterklaring bij lisdurerica

A

0