Hoofdstuk 3: moeilijke woorden - deel 1 Flashcards

1
Q

diploid

A

2N

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

haploid

A

N

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gametogenesis

A

vorming geslachtcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Oogenesis

A

vorming eicellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Spermatogenesis

A

vorming zaadcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Synapsis

A

Tijdens meiose 1 - profase 1 - de homologe chromosomen gaan zich dicht naast elkaar leggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Tetrade of bivalent

A

De zo 4 bij elkaar liggende chromatiden (2 van elk chromosoom) die gevormd worden bi synapsis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Chiasmata

A

Sommige delen van bivalenten gaan uiteenwijken, op andere plaatsen blijven ze aaneenhangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Centromeer

A

de plaats waar twee zusterchromatiden (in deze toestand chromosoom geheten), na verdubbeling, tijdens de mitose en meiose aan elkaar blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Spoelfiguur

A

Een spoelfiguur is een netwerk van draden, die bestaan uit microtubuli (Latijn: tubuli, buisjes) en de gehele celkern omspannen. Een aantal evenwijdig lopende microtubuli vormt samen bundels, spoeldraden genaamd, die groot genoeg zijn om met de lichtmicroscoop te kunnen zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Interkinese

A

stadium tussen twee kern- of celdelingen in; de chromosomen zijn dan dun draadvormig en weinig kleurbaar: ze zijn daardoor niet of slechts moeilijk individueel te onderscheiden en lijken samen een fijn netwerk te vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gemmulatie

A

de vorming van het nieuwe individu uitgaande van een aggregatie van cellen omgeven door een resistente membraan die men gemmula noemt. Deze wijze komt voor bij sponzen en treedt meestal op in de winter. De gemmula overwinteren in die vorm en in de lente beginnen de ingekapselde cellen te groeien en vormen een nieuwe spons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vitellus of deutoplasma

A

dooier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zona pellucida

A

Doorzichtige, niet cellulaire laag die om een eicel heen zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Animale pool

A

(Celkern) noemt men bij eieren dat gedeelte, waar de kiemschijf ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Somatische cel

A

Gedifferentieerde cellen

17
Q

Vegetatieve pool

A

(Dooier) Onderste gedeelte van de eicel of blastula waaruit zich weefsels en organen met ‘vegetatieve’ functies ontwikkelen.

18
Q

Oligolcitaal ei

A

Zoogdieren, sponzen en holtedieren, kleiner dan 1 mm, weinig dooier die gelijk verdeeld is

19
Q

Mesolecitaal ei

A

Weekdieren, wormen, vissen en amfibieen, 1-10 mm, veel dooier geconcentreerd in de vegegatieve pool, animale pool bevindt zich de kern.

20
Q

Telolecitaal ei

A

Vogels en reptielen, enkele mm tot cm, zeer veel dooier, het cytoplasma bevindt zich samengedrukt in een klein eilandje aan de opp van het ei(kiemschijf)

21
Q

Centrolecitaal ei

A

Arthropoda, enkele mm, veel tot zeer veel dooier, omringd door een doorlopende dunne cytoplasmatische schroslaag; de kern is centraal gelegen in een kleine hoeveelheid cytoplasma dat met cytoplasmastrengen in verbinding staat met de schorslaag.

22
Q

Acrosoom

A

Acrosome is de term die wordt gebruikt om een ​​vesiculair organel te beschrijven dat voorafgaat aan de kern van spermacellen (sperma) van gewervelde en ongewervelde dieren