Hoofdstuk 1: moeilijke woorden Flashcards

1
Q

Ubiquist

A

kan in zeer veel uiteenlopende biotopen worden aangetroffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Saprotroof

A

zich voedend met dood, organisch materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

chemo synthetisch

A

het proces waardoor sommige organismen (voornamelijk bacteriën) koolstofdioxide kunnen assimileren met behulp van chemische energie, dus in afwezigheid van zonlicht en zonder de mogelijkheid van fotosynthese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Endosymbiont

A

het verschijnsel waarbij een organisme (de endosymbiont) symbiotisch leeft in de cellen of in het lichaam van een gastheerorganisme. Het ene organisme heeft een nadeel het andere voordeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Proteobacteria of purperbacterien

A

bacteriën die in het Cytoplasma een purperen kleurstof vormen. Zijn in staat tot fotosynthese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cyanobacteria of blauweieren

A

In het water levende fotosynthetische, zuurstof producerende organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Flagellen

A

haarachtig aanhangsel dat uit de cel van bepaalde bacteriën en eukaryote cellen (zoals spermacellen) steekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Spirocheten

A

een stam van dunne spiraalvormige bacteriën. Het is een vrij soortenarme groep. Ziekte van Lyme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Anaeroob

A

‘zonder lucht(zuurstof) plaatsvindend of kunnen leven’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aeroob

A

Met lucht(zuurstof)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Autrotroof

A

Autotrofe organismen produceren zelf de organische stoffen die ze nodig hebben. Dit doen ze met energie afkomstig van zonlicht en-of anorganische stoffen. Alle planten, algen en sommige bacteriën zijn autotroof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Methanoge bacterien

A

Anaeroob. Ze reduceren CO2 tot CH4 methaan in aanwezigheid van H2. Ze worden aangetroffen in stilstaand water, in het rumen van runderen, in de darmen van veel dieren,….enz., maar enkel als vrije zuurstof volkomen ontbreekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Extreem halofiele bacteriën

A

Kunnen maar leven in zeer hoge zoutconcentraties( 10-30% NaCl). In hun celwand komen roze carotenoide kleurstoffen(beschermt tegen UV-stralen) voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Thermofiele non-methanogene bacterien

A

Leven in extreem zure omstandigheden of in hete zwavelhoudende bronnen. Sommige weerstaan aan hoge temperatuur(100-110 graden C)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bacillen

A

een klasse van bacteriën, de Bacilli, die is in te delen in twee ordes: de Bacillales en de Lactobacillales (waartoe ook de melkzuurbacterie Lactobacillus behoort).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kokken

A

Bolvormige bacterien

17
Q

Filamenten

A

Eiwit-draad in spiervezels.

18
Q

Blastula

A

een hol balletje, typisch voor de embryonale ontwikkeling van met name gewervelde dieren, dat tijdens het delen van een bevruchte eicel (zygote) ontstaat.

19
Q

Gastrula

A

de naam die aan het embryo wordt gegeven, zodra dit wordt gevormd door gastrulatie, inrolling van groepen cellen.

20
Q

Retrovirussen

A

Type van virus met RNA als genetisch materiaal dat het enzym genaamd reverse-transcriptase kan gebruiken om DNA te produceren.

21
Q

Biotische factor

A

De biotische factoren worden ingedeeld naar de functie die een organisme binnen een ecosysteem heeft, zoals de producenten, consumenten en de afvalopruimers.

22
Q

Abiotische factor

A

lucht, licht, water en energie.

23
Q

Biotoop

A

Een biotoop is een ruimtelijk min of meer homogeen gebied. Dit gebied wordt gekenmerkt door eigenschappen die verschillen van de omgeving en wordt daarom bewoond door een typische levensgemeenschap. Voorbeelden zijn een poel, een bos, een grasland, en een ruigte.