Hoofdstuk 3 Inleiding recht Flashcards
Staatsrecht
Het gedeelte van het recht dat betrekking heeft op de organisatie van de overheid, de bevoegdheden van de verschillende overheidsorganen en de relatie tussen overheid en burgers.
Grondwet
De grondslagen van ons staatsbestuur.
Organieke wetten
Wetten die een uitwerking geven van artikelen uit de grondwet.
Grondrechten
Grondbeginselen van een menswaardige samenleving of fundamentele normen voor de bescherming van de menselijke waardigheid.
Klassieke rechten
Vrijheidsrechten, die de overheid verplichten tot passiviteit.
Sociale grondrechten.
Grondrechten die de overheid tot actief optreden verplichten.
Algemene beperkingen
Handelingen die grondrechtneutrale belangen behartigen en daarbij een onbedoeld effect hebben op de uitoefening van een grondrecht.
Bijzondere beperkingen
Handelingen die specifiek beogen de uitoefening van een bepaald grondrecht te beperken.
Procedure en competentieregelingen
Wie is er bevoegd?
Doelcriteria
Wat zijn de legitieme beperkingsdoeleinden?
Het non-discriminatiebeginsel
Het verbod op discriminatie beschreven in art. 1 Gw.
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
Vrijheid om (g)een godsdienst te hebben, van godsdienst te veranderen en overeenkomstig godsdienst te handelen. Art. 6 Gw en 9 EVRM.
Forum internum
Hebben, veranderen en niet hebben van een godsdienst.
Cultus en rite
Uiten van deze overtuiging in de individuele en collectieve godsverering.
In onderricht
Het uitdragen en overdragen van deze overtuiging.
Beperkingen godsdienstvrijheid
Op wel of niet hebben godsdienst niet, uitingen godsdienst wel.
Vertrouwensregel
Waneer een minister of een geheel kabinet niet meer het vertrouwen heeft van het parlement, dan dient deze minister of dat hele kabinet af te treden.
Kenmerken staat
Er wordt macht en gezag uitgeoefend, door de overheid, over een volk, op een bepaald grondgebied in organisatorisch verband.
Statenbond
Volkenrechtelijk samenwerkingsverband tussen soevereine staten op basis van een verdrag.
Bondsstaat
Een uit deelstaten samengestelde staat door een staatsrechtelijke verbinding op basis van de federale grondwet.
Gecentraliseerde eenheidsstaat
Eén grondwet en overheidsfuncties worden door ambten van hetzelfde overheidsverband uitgeoefend.
Gedecentraliseerde eenheidsstaat
Eén grondwet en een centraal gezag, maar waarin meerdere gedecentraliseerde overheidsverbanden bestaan, waarop het centrale overheidsverband toezicht houdt.
Conventionele stelsel
De ministers worden gekozen uit de volksvertegenwoordiging en zij zijn verantwoording verschuldigd aan het parlement.
Actief kiesrecht
Het recht om te kiezen.