Hoofdstuk 2 woordjes F-N Flashcards
1
Q
à la pointe de
A
op de punt van
2
Q
bordé(e) par
A
begrensd aan
3
Q
bilingue
A
tweetalig
4
Q
la marée
A
het getij
5
Q
nautique
A
water
6
Q
faire du char à voile
A
strandsurfen
7
Q
accompagné de
A
vergezeld van
8
Q
un nain
A
een dwerg
9
Q
embarquer
A
aan boord gaan
10
Q
réfléchir sur
A
nadenken over
11
Q
le métier
A
het beroep
12
Q
le magazine
A
het tijdschrift
13
Q
le vendeur
A
de verkoper
14
Q
entretemps
A
intussen
15
Q
essentiellement
A
voornamelijk
16
Q
sur place
A
ter plekke
17
Q
emporter
A
uiteraard