hoofdstuk 2 en 3 Flashcards

1
Q

samenleving?

A

complex samenspel van vrijheid en dwang, van goed en kwaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

primaire groepen?

A

hechte groep van beperkte mensen bv. gezinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mängelwesen

A

mens wordt geboren met instincten om zelfstandig te overleven, maar kan wel een tweede natuur aanleren, de cultuur die de spelregels bevat om aan sociaal verkeer deel te nemen via socialisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

actor-factor dilemma

A

individuele en collectieve actoren vs structuren en instituties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

actorperspectief

A

ruimt plaats voora ctoren door ze een rol van betekenis te geven bij het creëren van die structuren.
Individuele en collectieve actoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

nature vs. nurture-debat?

A

biologie vs socialisatie.
in hun dna vs de cultuur.
vaak zowel nature as nurture

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zijnsgebieden, Sartre

A

in-zich-zijn: een vorm van zijn die compleet en voldragen is, maar zonder vrijheid of potentie tot verandering.
voor-zich-zijn: vrijheid en de mogelijkheid tot zelfdefiniëring, maar gaat gepaard met angst en verantwoordelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vervreemding?

A

mensen die een eigen leven gaan leiden en zich uitendelijk zelfs tegen de mens keren. Dit geberut wannneer mensen roekeloos omgaan met vrijheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

2 klassen volgens Marx

A

1) proletariaat, bezitloze
2) bourgeoisie, bezithebbende, kapitalisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

drempels in de samenleving?

A

1) wettelijke en reglementaire drempels
2) informationele drempels
3) institutionele en situationele drempels
4) dispositionele drempels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wettelijke en reglementaire drempels?

A

wetten of reglementen, vastgelegde beperkingen. Voorwaarden of verplichtingen die de toegang tot diensten beperken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

informationele drempels

A

niet of verkeerd geïnformeerd zijn over bestaande hulp- en dienst- verleningsaanbod

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

institutionele en situationele drempels

A

komt voor langs de kanst van dienst of (potentiële) gebruikers, of de verbinding tussen beide.
Dienst: omstandigheden en procedures die potentiële deelnemers uitsluiten of ontmoedigen
(potentiële) gebruikers: concrete levensomstandigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

dispositionele drempels?

A

attitudes en percepties.
Behoefte of andere voorzieningen niet ervaren of dat we die niet willen vragen en opnemen ook al hebben we er recht op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

solidarteit?

A

bewustzijn, begrip dat verwijst naar wat een groep, organisatie of samenleving samenhoudt, solide maakt, identiteit geeft/

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Koude solidariteit?

A

structurele solidariteit, ingrijpende en langdurig impact op ons leven.
bv. sociale zekerheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

mattheüseffect

A

degene die al middelen heeft, zal meer kunnen verwerven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

warme solidariteit?

A

spreekt ons direct aan, houdt onze samenleving bij elkaar bv. klappen voor dokters tijdens corona periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

veralgemeende afhankelijkheid?

A

omdat we zo hard op iedereen kunnen rekenen, maken we deel uit van netwerken, waar we zonder niet zouden kunnen overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

traditionele samenleving?

A

arbeidsindeling: eenvouding
solidariteit: mechanisch
cultuur: homogeen
normen: repressief
bezit: gemeenschapsbezit
verhoudingen: vaststaand
godsdienst: totemisch
zelfdoding: altruïstisch

21
Q

moderne samenleving?

A

arbeidsindeling: complex
solidariteit: organisch
cultuur: individualistisch
normen: resitutief
bezit: privébezit
verhoudingen: contractueel
godsdienst: persoonlijk
zelfdoding: anomisch/egoïstisch

22
Q

collectief bewustzijn

A

we vormen samen met anderen een gemeenschap en daarom zijn we moreel verplicht de eisen van de gemeenschap te honoreren. Het individu ontleent aan het collectieve bewustzijn, zijn sociale identiteit.

23
Q

individualisering

A

toenemende aantal migraten + gevarieerde herkomst = diversere samenleving
Handelen van mensen minder voorspelbaar op basis van groepering waartoe ze behoren.

24
Q

mensen ervaren voorschriften als inperkingen van hun vrijheid, vanewege 3 redenen

A

1) persoonlijkheid herleid tot een biologische of administratieve categorie
2) achterhaalde cultuurpatronen
3) groepen die als traditiegetrouw gerekend konden worden waren geen juiste spiegeling van de maatschappelijke realiteit

25
Q

alternatieve vorm van solidariteit?

A

Verzwakte greep van collectieve bewustzijn op mensen, zou leiden tot maatschappelijke desintegratie en anomie. gevolg: gevoelsmatige solidariteit

26
Q

paradox van solidariteit en cohesie?

A

ze maken een groep sterk en bieden geborgenheid, maar sluiten ook mensen buiten. Je kan geen inclusie door exclusie hebben.

27
Q

functionalisten/orde sociologen?

A

niets gaat immers boven wat bestaat.
De samenleving is een systeem dat naar evenwicht streeft, elk conflict bedreigt het voortbestaan van de samenleving

28
Q

conflictsociologie

A

conflicten zijn inherent aan de samenleving.

29
Q

2 soorten conflicten

A

1) belangenconflicten
2) waardenconflicten

30
Q

belangenconflicten?

A

situatie van relatieve schaarste, 2 actoren die dezelfde sociale goederen opeisen

31
Q

waardenconflict?

A

acotren die elkaars waarden en normen willen opleggen

32
Q

manifest conflict?

A

open conflict, zichtbaar voor de actoren en toeschouwers.
bv. oorlog

33
Q

latent conflict

A

niet waargenomen door betrokkenen en buitenstaanders bv. Een collega voelt zich ondergewaardeerd omdat een ander steeds de erkenning krijgt, maar spreekt dit niet uit

34
Q

conflicthantering?

A

hoe met conflicten omgaan? Rijkere kennen hun rechten, armere vaak niet, waardoor ze gebruik maken van geweld en publieke protesten.

35
Q

conflictparadox

A

ziet de functionaliteit van conflict is, maar stelt vast dat binnen samenlevingsverbanden conflicten vaak worden vermeden.

36
Q

positieve conflicten?

A

ze dragen bij tot groei van samenlevingsverband, ze leiden tot maatschappelijke verandering

37
Q

negatieve conflict

A

hindert de vlotte samenwerking

38
Q

3 perspectieven over gelijkheid

A

1) gelijkheid = juridische gelijkhied
2) gelijkheid = gleijke uitkomst
3) gelijke kansen

39
Q

gelijkheid = juridische gelijkheid

A

ongelijkheid is opgelost wanneer iedereen dezelfde rechten heeft. Mensen vertrekken gelijk, achterstand die ze in hun leven oplopen heeft dan te maken met risico’s van het leven of met hun eigen gedrag.

40
Q

gelijkheid = gelijke uitkomst

A

De overheid moet alles doen om de uitkomst te realiseren. Op alle terreinen: publiek, privé, economisch, cultureel, gevraagd en ongevraagd.

41
Q

gelijke kansen

A

is eigen aan de moderne samenleving. Mensen worden geboren met gelijke rechten maar daarmee hebben ze geen gelijke middelen. Er worden etiketten op jou geplakt.

42
Q

Onttovering?

A

Weber
De wereld is niet langer meer een mysterieus wonder, maar een van geberutenissen die door weteschappelijk onderzoek kunnen worden verklaard.

43
Q

self-destroying prophecy

A

omkeer van situatien, of positieve trend

44
Q

De samenleving leent zich nauwelijks tot experimenten, want?

A

1) wetttelijke regels en ethische normen
2) uitkomsten zijn minder betrouwbaar

45
Q

Hawthorne effect

A

het fenomeen waarbij mensen hun gedrag veranderen wanneer ze weten dat ze worden geobserveerd.

46
Q

Hawthore experiment

A

ook al veranderde de arbeidsomstandigheden negatief, bleven de vrijwilligers productiever worden, dit komt omdat ze wisten dat mensen bezig waren met hun, er werd aandacht aan hun gegeven en daar reageerden ze zeer positief op

47
Q

sociale feiten

A

de manieren van handelen, denken en voelen die buiten het individu bestaan, maar een dwingende kracht op hem uitoefenen. Opgelegd door de samenleving en hebben een objectief bestaan, onafhankelijk van individuele personen.

48
Q

Civilisatieproces

A

Elias Norbert
mensen gingen ‘beschaafd’ handelen. Vroeger werd gedrag gereguleerd door externe dwang (kerk, notabelen) is het nu aan het individu zelf om zijn gedrag te reguleren. Van fremdzwang naar selbstzwang.