Hoofdstuk 16 Flashcards
Na 1950 veranderde het perspectief. In fase 3 gebeurde er iets met de positie van van de ontvanger. Wat gebeurde er?
De ontvanger kwam in het middelpunt van het onderzoek te staan. Men vroeg zich niet langer af wat de media met de mens deed, maar wat de mens met de media deed. Er werd gekeken naar wat de wensen en behoeften van de ontvanger waren.
Wat waren in fase 3 de belangrijkste aanzetten om de publieksgroepen en individuele ontvangers voorop te zetten?
Het ‘zwamvlokmodel’ en de ‘uses and gratifications’.
Waardoor ontstond er meer aandacht voor de individuele ontvanger?
Door het commentaar op de flow theorien.
Welke vier overwegingen lagen ten grondslag wat betreft het veranderen van de positie van de ontvanger?
- De informatiestroom en beinvloedingsstroom zijn verschillende processen.
- Culturele en maatschappelijke verschillen zijn over de hele wereld van belang bij het communicatieproces.
- Massacomunnicatie en interpersoonlijke communicatie moeten geen concurrenten zijn, maar moeten elkaar aanvullen.
- Normen en waarden-systemen hebben de meeste invloed, -dus niet de opinileiders.
Wat zijn de 7 kenmerken van de derde fase?
- Zenden is meer effectiviteitsgericht.
- Theorievorming: Zwamvlok en ‘uses and gratifications’
- Aandacht voor intermedierende factoren in omgeving en selectiemechanismen bij ontvangers.
- Criterium: effectiviteit is heel belangrijk. (wat brengt de boodschap teweeg bij de publieksgroepen)
- Meer nadruk op beleving van de audiovisuele media
- Tijd is na de Tweede Wereldoorlog (door de opkomst van welvaartsmaatschappij)
- Soort onderzoek: Psychologisch onderzoek naar consumenten kijkgedrag.
Wat symboliseren de ondergrondse uitlopers van een zwamvlok en wat symboliseert het stuk dat boven de grond uit komt?
De ondergrondse uitlopers symboliseren allemaal contacten. Het stuk dat boven de grond uit steekt is de massamedia. Het ondergrondse deel is eigenlijk belangrijker, want dat zijn de ontvangers die weer over alles praten met elkaar.
Wat doen de ontvangers volgens het zwamvlokmodel met informatie die ze krijgen?
De ontvangers gaan er over praten, er volgen allerlei soorten interpersoonlijke communicaties, en de ontvangers verzamelen zo veel mogelijk kennis van de massamedia.
Wat gebeurt er als er geen info meer wordt gegeven door de massamedia volgens het zwamvlokmodel?
Als er geen info meer komt, komen er geruchten in het ondergrondse netwerk (de ontvangers dus). Als de media de geruchten weer op kunnen pakken komt er weer informatie over.
Wat gebeurt er met geruchten tav het domino-effect?
Als een bepaald aantal mensen een gerucht lijkt te geloven, gaan anderen het ook geloven, tenzij ze een goede reden hebben om het gerucht als vals te verklaren.
Wat is de commentaar op het zwamvlokmodel?
Brouwers werkte het model niet verder theoretisch uit.
Waar kijk je naar bij uses and gratifications? En waar begon dit onderzoek mee?
Nut en beloningen. Er werd eerst gekeken naar de effecten van het kijken van soaps.
Op welke drie manieren voelen luisteraars zich betrokken bij een soap?
- Identiteit ontlenen: je vereenzelvigt je met een karakter (een hoofdpersoon) uit de serie.
- Raadgeving krijgen: je weet precies wat je moet doen als je in een zelfde situatie terechtkomt als de hoofdpersoon.
- Emotionele ontlading: je kan dezelfde emoties uitdrukken, zoals lekker meehuilen.
Welke functies hebben mediagebruik over het algemeen?
- Opwinding en genoegen: Het is leuk en spannend om even tv te kijken of een krant te lezen. Je vergeet als luisteraar, kijker of lezer vervelende dingen en je kunt ontsnappen aan je zorgen.
- Statusverschaffing: Je kan laten merken dat je geinformeerd bent en die indruk kan je ook bij anderen achter laten.
- Leerfunctie: Je leert hoe je je moet gedragen en je voelt veiliger in de maatschappij.
- Informatieve functie: Je leert hoe je je in de buitenwereld moet gedragen. Hierdoor voel je je veiliger in een maatschappij vol onzekerheden.
Uses and gratification doet onderzoek naar de behoeften en wensen van de ontvangers. Wat wordt er onderzocht?
Je onderzoekt welke behoeften bij de ontvangers bevredigd worden, welke beloningen de ontvangers verwachten en welk nut de verschillende publieksgroepen zien in hun eigen mediagebruik.
Typisch voor modern uses and gratifications onderzoek is dat je achterhaalt naar welke programma’s verschillende mensen kijken, wat ze wel en niet waarderen, waarom ze dat doen en wat hun kijk- en luistergedrag te maken heeft met hun persoonlijke motivatie, hun wensen en behoeften.
Wat zijn de 4 hoofdkenmerken van de uses and gratification aanpak?
- Informatie wordt alleen actief en doelgericht opgenomen als de ontvanger het belangrijk en interessant vindt.
- Ontvangers maken een hele bewuste keus over welk medium ze willen gebruiken en welke boodschappen ze willen ontvangen.
- De culturele betekenis kan erg uiteenlopen voor verschillende publieksgroepen dus daar moet je heel voorzichtig mee zijn.
- De motieven van ontvangers kan je niet uit de mediaboodschappen halen, maar uit onderzoek naar de beleving en verwerking van de boodschap door leden van publieksgroepen.