Hoofdstuk 12 Flashcards

1
Q

waar richt marketing communicatie zich op?

A

verkoop van diensten en producten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de vier p’s in de marketing mix

A

product, prijs, plaats en promotie en personeel hoort er ook bij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is business to business?

A

lange aankooptrajecten waarbij meerdere mensen betrokken zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de positioneringsvormen?

A

de informationele, de transformationele en de tweezijdige positionering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat wordt bedoeld met een informationele positionering?

A

hierbij worden concrete, functionele eigenschappen benadrukt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat wordt bedoeld met een transformationele positionering?

A

hierbij wordt een merk verbonden met de waarden enleovenstijl van de consument.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat wordt bedoeld met een tweezijde positionering?

A

hierbij worden zowel de producteigenschappen als de emotionele waarden gecomunniceerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is operationele excellence?

A

hierbij gaat het om zeer efficiënt werken in een organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is customer intimacy?

A

hierbij draait het om excellente relaties met de klanten en een optimale service verlenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is product leadership?

A

hierbij gaat het om innovatie en als eerste met nieuwe producten komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is thought leadership

A

hier wordt de organisatie gezien als een changemaker die bestaande ideeën en concepten in een sector verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar lijdt een sterke positie naar in de beleving van consumenten toe?

A

een duidelijke en onderscheidende plaats van het merk ten opzichte van de concurrentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke vier elementen beschrijft de positioneringsruit?

A
  1. merk
  2. doelgroep
  3. concurrentie
  4. trends
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat creëert een merk?

A

bekendheid: de merkkennis.
emotionele band met de klanten: merkvoorkeur
het herinnert klanten eraan om opnieuw bij de organisatie te kopen: merkloyaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is segmenteren?

A

hierbij deel je de doelgroep op in kleinere delen.
dit kan door: demografie, geografie, psychografie of behavior.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar gaat het om bij het see-think-do-care-model?

A

om bekendheid, overweging, actie en loyaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

bij een concurrentieanalyse kan branchmarking handig zijn. wat is dat?

A

je vergelijkt de prestaties van de organisatie van de organisatie met andere organisaties uit de sector. bij branchmarking kijk je naar organisaties in andere sectoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is het verschil tussen mega trends en microtrends?

A

megatrends zijn langdurige ontwikkelingen me vee impact op de organisatie. microtrends spelen in een bedrijf of een sector.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bij een destep analyse kijk je naar?

A

D=demografische factoren
E=economische factoren
S=sociaal-culturele factoren
T=technologische factoren
E=ecologische factoren
P=politiek-juridische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Behavioristisch

A

segmentatie op basis van het koopgedrag, de gebruiksfrequentie en de gebruikssituatie.

21
Q

benchmarking

A

vergelijken van de eigen prestaties met die van de toonaangevende concurrenten uit de sector.

22
Q

branding

A

het ontwikkelen en managen van alle associaties die mensen hebben bij het zien, horen, voelen en ruiken van een merk.

23
Q

customer relationship management (CRM)

A

de manier waarop een organisatie de relatie en interactie met (potentiële) klanten beheerd.

24
Q

decision making unit (DMU)

A

tijdelijke of vaste groep mensen in een organisatie die actief is en een organisatie bij de beslissing over een aankoop.

25
Q

DESTEP-analyse

A

een handige methode om grip te krijgen op de context en de trends waarbinnen een organisatie werkt.

26
Q

geografische segmentatie

A

segmentatie op basis van een land, provincie, regio, gemeente of postcode, wijk of straat.

27
Q

informationele positionering

A

benadrukken van concrete, functionele eigenschappen van een product of dienst.

28
Q

internal branding

A

verbeteren van de betrokkenheid van management en medewerkers bij het eigen merk.

29
Q

macrotrends

A

maatschappelijke ontwikkelingen op lange termijn.

30
Q

marketing

A

alle activiteiten gericht op het signaleren en bevredigen van de behoeften van de doelgroepen.

31
Q

marketingmix

A

de vier p’s: product, prijs, plaats, en promotie. vaak aangevuld met een vijfde p: personeel.

32
Q

megatrends

A

maatschappelijke ontwikkelingen die he niveau van het individu overstijgen, ingebed raken in de maatschappij en van lange duur zijn.

33
Q

merkwaarden

A

de waarden die het merk naar buiten, extern communiceert.

34
Q

microtrends

A

ontwikkelingen binnen een bepaalde markt of sector op het niveau van producten of diensten op de korte termijn.

35
Q

monopolie

A

slechts een aanbieder op de markt die dus alles kan bepalen.

36
Q

oligopolie

A

enkele aanbieders op de markt dus beperkte concurrentie.

37
Q

operationele excellence

A

de organisatie wil uitblinken in super efficiënte bedrijfsvoering.

38
Q

positionering

A

creëren van een voorkeurspositie in het brein van de doelgroep ten opzichte van andere organisaties.

39
Q

positioneringsruit

A

een krachtige positionering heeft als basis een sterke merkidentiteit, is van betekenis voor de doelgroep, onderscheidend van de concurrentie en speelt in io relevante trends. de Positioneringsruit brengt dat alles helder in beeld.

40
Q

product excellence

A

de organisatie wil uitblinken in de kwaliteit van de producten en diensten.

41
Q

psychografische segmentatie

A

segmentatie op basis van waarden en behoeften zoals lifestyle, ideëen over geld, sparen en milieu.

42
Q

service excellence

A

de organisatie wil uitblinken in haar dienstverlening en klantbeleving.

43
Q

socio-demografische segmentatie

A

segmentatie op basis van specifieke kenmerken van een persoon of een huishouden zoals: leeftijd, geslacht, burgerlijke staat , gezinsgrootte, inkomen, beroep en opleiding.

44
Q

substituten

A

vervangende producten en diensten die dezelfde behoefte vervullen.

45
Q

thought leadership

A

de organisatie wil gezien worden als innovator en changemaker.

46
Q

top of find awareness (TOMA)

A

het merk dat als eerst genoemd wordt in een categorie.

47
Q

transformationele positionering

A

verbinden van een merk met de waarden en levensstijl van de consument.

48
Q

tweezijdige positionering

A

zowel communiceren over de functionele producteigenschappen als de emotionele waarden.

49
Q

volledige mededingen

A

heel veel aanbieders op de markt, dus veel concurrentie.