Hoofdstuk 11 Flashcards
1
Q
neighbor (f)
A
de buurvrouw
2
Q
live
A
leven
3
Q
hooray
A
hoera
4
Q
happy birthday
A
van harte gefeliciteerd
5
Q
congratulate on
A
feliciteren met
6
Q
present
A
het cadeau
7
Q
ticket
A
het kaartje
8
Q
festival
A
het festival
9
Q
hope
A
hoop (hopen)
10
Q
that
A
dat
11
Q
not yet
A
nog geen
12
Q
Cuban
A
Cubaanse
13
Q
music
A
de muziek
14
Q
am crazy about
A
ben gek op (gek zijn op)
15
Q
remember/ remind
A
me herinneren (zich herinneren)
16
Q
one time
A
een keer
17
Q
told
A
verteld (vertellen)
18
Q
cake
A
de taart
19
Q
you know the way
A
je weet de weg (de weg weten)
20
Q
open
A
doe open
21
Q
door
A
de deur
22
Q
first
A
de eerst
23
Q
seen
A
gezien (zien)
24
Q
company
A
het bedrijf
25
Q
accountant
A
de accountant
26
Q
am I mistaken
A
vergis ik me (zich vergissen)
27
Q
office
A
het kantoor
28
Q
own
A
eigen