Hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

gedragsregel

A

Een regel die ervoor zorgt dat we rekening houden met anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

maatschappijleer

A

Hoe de Nederlandse maatschappij in elkaar zit en hoe mensen erin samenleven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wet

A

Een geschreven regel waar iedereen zich aan moet houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

belangentegenstelling

A

Het belang van de één botst met het belang van de ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sociale ongelijkheid

A

Niet iedereen heeft dezelfde kansen in de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

macht

A

De mogelijkheid om het gedrag van anderen te beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

norm

A

Een regel over hoe jij en anderen zich moeten gedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waarden

A

Principes die je belangrijk vindt in het leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

belang

A

Het voordeel dat je ergens bij hebt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

machtsmiddel

A

Een middel waarmee je het gedrag van anderen kunt beïnvloeden (status, geweld, functie of beroep, kennis of vaardigheden, geld etcetera)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

maatschappelijk probleem

A

Probleem waar veel mensen last van hebben of van vinden dat het niet goed geregeld is; mensen hebben verschillende meningen over oorzaak en oplossing; het krijgt veel aandacht in de media; de politiek is meestal nodig voor een oplossing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

dilemma

A

Een lastige keuze tussen twee dingen die allebei voordelen of juist nadelen hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

argumenten

A

Redenen waarmee je kunt onderbouwen waarom je iets vindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

feit

A

Wat echt gebeurd is en wat je dus kunt bewijzen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

mening

A

Wat je van iets vindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

informatie

A

Alles wat je kennis over iets of iemand geeft.

16
Q

kritisch denken

A

Dat je zorgvuldig omgaat met informatie om je mening te bepalen.

17
Q
A