Hfst 5: zelfstudie Flashcards
1
Q
Sigmund Freud
A
- 19de - 20ste eeuw
- toonde aan wat er onder de oppervlakte vd burgerlijke preutse maatschappij broedde (~ Marx)
- psychoanalyse: casus Anna O.
=> ziekteverschijnselen gaan verder tot in de jeugd + onderdrukte verlangens - wereldbeeld: beschaving is slechts mogelijk door beheersing libido (= realiteitsprincipe), kunst wetenschap en filosofie zijn sublimaties van deze onderdrukte gevoelens
- invloed: op psychologie en psychiatrie + op ontwikkeling structuralisme
- kritiek: door zijn autoriteit veranderen zijn theorieën in dogma’s, zijn beeld vd vrouw is beperkt verkeerd en gevaarlijk, stelt het realiteitsprincipe als statisch en onveranderbaar voor
2
Q
Herbert Marcuse
A
- Frankfurter Schule: instituut dat bestond uit een groep denkers uit versch richitngen om tijdsproblemen te bestuderen en oplossen
- > pijlers: Marx en Freud
- “Eros and civilisation”: synthese tss Marx en Freud uitgegaan vanuit aliëntatie => het private en het politieke spelen op elkaar in + nieuw soort realiteitsprincipe
- fascisme: studie vd autoritaire persoonlijkheid
- stalinisme: door het absolute geloof in nationalisering vd economie worden individuele behoeften onderdrukt
- consumptiemaatschappij: bevrijding door revoltes van de groepen die nog niet totaal in het systeem waren opgenomen
- opnieuw negatief leren denken omdat het systeem op zich negatief en destructief is
- > Grote Weigering: we moeten van de vervreemding vh bewustzijn tot het bewustzijn van de vervreemding komen
3
Q
Michel Foucault
A
- structuralisme: mens is deel ve structuur waaruit hij zich moet bevrijden
- tegen humanisme: het in zinloos zich in te zetten voor vooruitgang en geluk van de mens, wel om optimaal te functioneren
- het discours = maatschappij waarbinnen we geboren worden, bepaalt wat mag en wat niet mag
- de macht: zit overal en kan niet uitgeschakeld worden + begrijpen door machtsinstellingen te onderzoeken
- opnieuw leren kijken naar gebeurtenissen en gewoonten die ons zo vertrouwd zijn dat we niet doorhebben dat ze macht op ons uitoefenen (~ Bloch)
=> gevangen binnen de machtstructuren
4
Q
Jean Baudrillard
A
- 20ste eeuw
- semiotiek: studie vd tekenwaarde van objecten
- > objecten zijn ook statuskenmerken met tekenwaarde
- we differentiëren ons dmv objecten => discriminatie tss mensen met ‘exclusieve tekens’ en de rest
- oplossing: opnieuw de symbolische waarde beklemtonen om zo in ons handelen inzicht te krijgen op een manier om menselijk handelen te herstellen
5
Q
Bertrand Russel
A
- 19de-20ste eeuw
- analytisch en logisch-positivistische filosofie
- de wereld bestaat uit logisch met elkaar verbonden ‘sense-data’ (zintuiglijke feiten) + sense-data v verschillende objecten vormen de geest
- vooroordelen, temperament, geloof mogen een plaats in het denken van de filosoof innemen
6
Q
de Wiener Kreis
A
- 20ste eeuw
- verzet tegen metafysica en de vraag naar zin
- enkel bezighouden met de echte feiten
- verifieerbaarheidsprincipe: wat niet door ervaring kan worden geverifieerd is zinloos
- Moritz Schlick, Rudolf Carnap, AJ Ayer
7
Q
Ludwig Wittgenstein
A
- 20ste eeuw
- “Tractatus logico-philosophicus”: de grens vinden van wat zinvol in taal kan worden uitgedrukt n zich daartoe beperken + grens tussen wetenschap en niet-wetenschap
- “Pilosophische Untersuchungen”: analyse van functies van de taal ++ levensvormen waarin bepaalde taak wordt gebruikt
- > taal kan de werkelijkheid niet uitbeelden want wordt altijd gebruikt binnen een bepaald ‘taalspel’ waarvan we de regels moeten kennen