Hfst 3: geneesmiddelen die inwerken op het zenuwstelsel Flashcards

1
Q

Welke soorten medicatie hebben een invloed op het zenuwstelsel?

A
  • hypnotica, sedativa, anxiolytica (= benzodiazepines);
  • antipsychotica;
  • antidepressiva;
  • centrale stimulantia;
  • middelen in verband met afhankelijkheid;
  • anti-epileptica;
  • middelen bij spasticiteit;
  • anti-migraine middelen;
  • cholinesterase-inhibitoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat valt onder psychotrope of psychoactieve stoffen?

A

alle middelen die een invloed hebben
op het bewustzijn en dus inwerken op het zenuwstelsel. Wanneer ze dan ook nog eens om die reden gebruikt worden, spreken we van drugs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kan men psychofarmaca indelen volgens invloed op het zenuwstelsel?

A
  • psycholeptica
  • psycho-analeptica
  • psychodysleptica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de functie van psycholeptica?

A

hebben een dempende werking op bepaalde psychische functies en onderdrukken het zenuwstelsel (dempend);

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de functie van psycho-analeptica?

A

verhogen de psychische werking (opwekkend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de functie van psychodysleptica?

A

verstoren de psychische functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn voorbeelden van psycholeptica?

A
  • benzodiazepines
  • antipsychotica
  • opiaten
  • narcotische analgetica
  • alcohol
  • GHB
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn voorbeelden van psycho-analeptica?

A
  • antidepressiva
  • centrale stimulantia
  • nicotine
  • cocaïne
  • amfetamines
  • cafeïne
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn voorbeelden van psychodysleptica?

A
  • cannabis
  • LSD
  • mescaline
  • psylo’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom kan je niet zomaar medicatie koppelen aan één aandoening?

A

heel veel medicatie heeft een dubbele werking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kunnen we medicatie onderverdelen op basis van psychische stoornissen?

A
  • medicatie bij angststoornissen;
  • medicatie bij depressieve stoornissen;
  • medicatie bij bipolaire stoornissen;
  • medicatie bij middelenmisbruik;
  • medicatie bij psychose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe kunnen we benzodiazepines onderverdelen?

A
  • hypnotica = slaapmiddelen (bv. Loramet®, Temesta®);
  • sedativa = kalmeringsmiddelen (bv. Oxazepam®);
  • anxiolytica = angstwerende middelen (bv. Tranxene®, Xanax®)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen de verschillende groepen benzodiazepines?

A

de duurtijd van de werking:
* kortwerkend: tussen 2 en 6 uur;
* middellang werkend;
* langwerkend: tussen 8 en 12 uur;
* middelen met een verlengde afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe werken benzodiazepines?

A
  • bind met GABA
    -> versterkt het effect van GABA -> dempt prikkeloverdracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er als de werking van GABA te sterk of te zwak is?

A
  • te sterk: worden mensen suf, vergeetachtig en is er een verstoord evenwicht
  • te zwak: worden mensen rusteloos, angstig, prikkelbaar en treedt er een verstoorde slaap op
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op welke 5 domeinen werken benzodiazepines?

A
  • tegen psychische angstsymptomen;
  • tegen somatische angst;
  • sedatief, slaapverwekkend;
  • spier-relaxerend;
  • anti-epileptisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn z-producten?

A
  • middelen verwant aan benzodiazepines
  • kortwerkende slaapmiddelen
  • werken op dezelfde manier benzodiazepines <-> andere chemische samenstelling
  • geen tot weinig anxiolytische, anti-convulsieve of spier-relaxerende eigenschappen
  • vb: Zolpidem®, Stilnoct®
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de indicaties voor gebruik van benzodiazepines?

A
  • angststoornissen;
  • paniekstoornissen;
  • depressies: als co-medicatie in de eerste 2 tot 4 weken
  • slaapstoornissen;
  • katatonie;
  • alcoholontwenning: bij optreden van ontwenningsverschijnselen
  • epilepsie;
  • bij spierspasmen: om de spier te helpen verslappen (bv. bij acute epilepsieaanval);
  • operaties: om narcose in te leiden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe worden benzodiazepines gebruikt bij depressie?

A

Antidepressiva werken pas na 2 tot 4 weken. Benzodiazepines helpen goed in het overbruggen van die tijd. Na 4 weken dient men te stoppen met benzodiazepines omdat ze geen effect meer hebben en het risico op afhankelijkheid toeneemt;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarvoor wordt diazepam gebruikt?

A

wordt in een afbouwschema toegediend bij acute lichamelijke ontwenning van alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de mogelijke bijwerkingen van benzodiazepines? (5-6 kennen)

A
  • slaperigheid;
  • paradoxale opwinding, verwardheid;
  • misselijkheid en braken;
  • ataxie;
  • overdreven sedatie;
  • orthostatische hypotensie, tachycardie;
  • psychische en fysische afhankelijkheid na 1 tot 2 weken inname;
  • tolerantie voor de gewenste en ongewenste effecten na 1 tot 2 weken inname;
  • concentratiestoornissen, amnesie;
  • droge mond;
  • afname van het reactievermogen, spierverslapping;
  • suf en slaperig overdag;
  • ademhalingsdepressie (in combinatie met alcoholgebruik);
  • emotionele afvlakking;
  • daling van de seksuele potentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij benzodiazepines?

A
  • strikte indicatiestelling;
  • bij herhaald gebruik gedurende enkele weken kan het hypnotisch effect verminderen
  • gevaar voor gewenning en verslaving
  • dosis zo laag mogelijk houden;
  • beperkte behandelingsduur;
  • rijvaardigheden kunnen ernstig beïnvloed worden
  • gevaar bij gebruik van machines;
  • verhoogd valrisico
  • bij overdosering: gewoonlijk geen dodelijke afloop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wanneer neemt de kans op verslaving van benzodiazepines toe?

A

o hogere doseringen;
o langere gebruiksduur;
o bij alcohol -en drugsmisbruik in de anamnese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer kan een overdosering met benzodiazepines een dodelijke afloop hebben?

A

wanneer tegelijkertijd alcohol of centraal-deprimerende farmaca zijn ingenomen of bij bestaan van een onderliggende pathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de symptomen van een overdosering met benzodiazepines?

A

▪ sufheid;
▪ hypotensie;
▪ spierzwakte;
▪ ataxie;
▪ diepe slaap, ademdepressie, coma
=> versterkt door andere middelen vooral alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waarvoor worden antipsychotica toegediend?

A
  • bij aandoeningen met psychotische syndromen en bij delier.
  • helpen de gevoelens en gedachten tegenover de werkelijkheid te verbeteren bij psychotische stoornissen of agitatie
  • werken rustgevend met geringe slaapverwekkende eigenschappen
  • worden ook (soms ten onrechte) gegeven bij autisme, persoonlijkheidsstoornissen of gedragsstoornissen bij ouderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke groepen van antipsychotica zijn er?

A
  • typische (of oude, klassieke) antipsychotica
  • atypische (nieuwe) antipsychotica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn voorbeelden van typische antipsychotica?

A

o fenothiazinen en thioxanthenen;
o butyrofenonen en defenylpiperidinen;
o benzamides

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn voorbeelden van atypische antipsychotica?

A

o serotonine antagonisten;
o dopamine antagonisten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe werken de hersenen anders bij mensen met een psychose?

A

In bepaalde gebieden in de hersenen is er bij psychose een overactiviteit van dopamine, in andere gebieden daarentegen een te lage activiteit van dopamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is het gevolg van een over / onder-activiteit van dopamine?

A
  • overactiviteit veroorzaakt positieve symptomen;
  • onderactiviteit veroorzaakt negatieve symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe werken typische antipsychotica?

A
  • werken op het dopamine-slot en blokkeren daardoor de overdracht van de prikkels die binnenkomen in de neuronen
    => blokkeren de werking van dopamine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is het nadeel van het blokkeren van de werking van dopamine?

A
  • dopamine speelt in andere hersengebieden een belangrijke rol bij de spierwerking -> blokkeren van die dopamine => bijwerkingen in spieren
  • Hoe sterker een middel de dopamine blokkeert, hoe sterker de antipsychotische werking, maar hoe groter de kans ook op bijwerkingen in de spieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat wordt er soms gedaan bij zv die typische antipsychotica nemen?

A

soms anticholinergica toegediend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke typische medicatie heeft de bijwerking op de spieren niet?

A
  • vb: Clozapine® (Leponex®)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is het nadeel van Clozapine® (Leponex®)?

A
  • agranulocutose is een beperking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is het voordeel van de atypische antipsychotica?

A
  • dezelfde werking als clozapine, zonder agranulocytose als bijwerking
  • bv. Zyprexa®, Seroquel®
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe werken atypische antipsychotica?

A

werken niet in op de dopamine, waardoor er geen bijwerkingen ontstaan die invloed hebben op de spieren, maar ze blokkeren de serotonine-receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de mogelijke gevolgen van atypische antipsychotica?

A
  • vooral een effect op de positieve symptomen van schizofrenie en psychose -> vooral toegepast in acute fase
  • het optreden van metabole effecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn de indicaties voor antipsychotica?

A
  • bij schizofrenie, tijdens de acute fase
  • bij psychotische symptomen bij verschillende psychiatrische stoornissen
  • psychotische symptomen bij andere ziektebeelden
  • psychotische symptomen na operaties
  • bij agressiviteit en ernstige agitatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn de functies van antipsychotica bij schizofrenie?

A
  • Onderhoudsbehandeling vermindert kans op herval.
  • Alle antipsychotica zijn werkzaam op de positieve symptomen van schizofrenie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Bij welke andere stoornissen die een psychotische symptomen kunnen uitlokken kunnen antipsychotica worden voorgeschreven?

A

o hoge koorts (ijlen);
o bepaalde hormoonafwijkingen;
o dementie;
o ernstige verstandelijke beperkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

bij welke psychotische stoornissen kunnen antipsychotica worden voorgeschreven?

A

o schizoaffectieve stoornis;
o manische episodes bij bipolaire stoornis;
o ernstige depressie;
o borderline persoonlijkheidsstoornis;
o middelenmisbruik (alcohol, drugs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat wordt er soms toegediend in crisismomenten met agressie als laatste redmiddel?

A

“cocktails” in de vorm van een intramusculaire inspuiting (bv. DHBP®, Valium®, Etumine® …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn de mogelijke bijwerkingen van antipsychotica?

A
  • extrapiramidale symptomen (EPS)
  • tardieve dyskinesieën
  • sedatie, orthostatische hypotensie, vallen
  • dysfore reactie
  • metabool syndroom
  • maligne neuroleptisch syndroom (MNS) of maligne antipsychoticasyndroom (MAS)
  • seksuele bijwerkingen
  • verstoorde hormonale functies
  • agranulocytose
  • overige lichamelijke bijwerkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn extrapiramidale symptomen (EPS)?

A
  • onnatuurlijke bewegingen die voorkomen bij gebruik van typische antipsychotica
  • vb:
    o spierstijfheid, moeilijk op gang komen na stilstaan of stilzitten;
    o acathisie: bewegingsdrang;
    o acute dystonie: plotse kramp in een spier of spiergroep in de nek;
    o tremor
    = “parkinsonisme-bijwerkingen”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn tardieve dyskinesieën?

A

-> kunnen ontstaan na langdurig gebruik van klassieke antipsychotica
o grimassen;
o kauwbewegingen;
o voortdurende draaiende bewegingen met de tong;
o smakken;
o ongecontroleerde bewegingen van de armen, benen en romp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is een dysfore reactie?

A

vooral bij aanvang gebruik hebben zorgvragers het gevoel
o dat hun denken tegengehouden wordt;
o dat hun bewegingen vertraagd zijn;
o angstgevoelens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is het metabool syndroom?!!

A

-> vooral bij atypische psychofarmaca
o abdominale obesitas;
o verhoogde drang naar zoetigheid;
o verlaagde HDL-cholesterol;
o hypertensie;
o stijging van nuchtere glycemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is het gevolg van het metabool syndroom?

A

verhoogd risico op ontwikkelen van hart- en vaatziekten en diabetes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is het maligne neuroleptisch syndroom (MNS)?

A

= een zeer zeldzame, levensbedreigende bijwerking
-> Kan uiteindelijk leiden tot een comateuze toestand.
-> Vaak bij toedienen van meerdere soorten antipsychotica of bij overschakelen naar
een ander antipsychoticum.
-> Start vaak eerste twee weken na opstarten medicatie.
-> Jonge mannen en gedehydrateerde zorgvragers lopen een verhoogd risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat zijn de symptomen van het maligne neuroleptisch syndroom (MNS)?

A

o hoge koorts;
o hevig transpireren;
o ernstige spierstijfheid, verkramping;
o tachycardie;
o tachypneu;
o speekselvloed;
o tremor;
o insulten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat zijn de mogelijke seksuele bijwerkingen van antipsychotica?

A

o seksuele functies remmen;
o seksuele drift remmen;
o erecties remmen;
o zorgen voor dehydratatie van de vaginale slijmvliezen;
o orgasmes remmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe kunnen antipsychotica de hormonale functies verstoren?

A

o bij vrouwen:
▪ verstoring van de menstruatie;
▪ melkafscheiding ter hoogte van de borsten;
o bij mannen:
▪ pijnlijke tepels;
▪ borstontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is agranulocytose?

A

inname van Clozapine® kan ernstige afname van leukocyten in het bloed veroorzaken met als gevolg een verminderde weerstand, dus meer kans op infectie
=> Regelmatig bloedonderzoek vereist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat zijn mogelijke andere lichamelijke symptomen van antipsychotica?

A

o hartritmestoornissen;
o misselijkheid;
o hoofdpijn;
o obstipatie;
o wazig zicht;
o sufheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat zijn anticholenergica?

A
  • correctoren die de bijwerkingen van antipsychotica onderdrukken
  • acetylcholine wordt in de hersenen afgeremd -> dopamine en acetylcholine terug met elkaar in evenwicht -> spieren terug soepel bewegen
  • bv: Artane® en Akineton®
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat zijn depotpreparaten?

A
  • preparaten die na toediening een langdurig effect hebben -> moeten minder frequent toegediend worden (om de 1 à 4 weken)
  • speciale bereidingsvormen die ook oraal toegediend kunnen worden
  • meestal in een spier geïnjecteerd
  • bv: ZypAdhera®
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wanneer worden depotpreparaten gebruikt?

A
  • Vooral wanneer het voor zv moeilijk is dagelijks medicatie te nemen
  • voorwaarde: zv moet goed reageren op de orale vorm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is een aandachtspunt bij het toedienen van depotmedicatie?

A
  • aspireren volgens techniek -> toediening in bloed vermijden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is een mogelijk gevolg van het accidenteel toedienen van depotmedicatie in de bloedbaan?

A
  • risico op het post-injectiesyndroom ten gevolge van een plotse concentratiestijging van olanzapinepamoaat in de bloedbaan = toxische overdosis olanzapine
    -> na toediening van inspuiting minstens 3 uur zv observeren op eventuele bijwerkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat zijn de symptomen van het post-injectiesyndroom?

A
  • sufheid
  • verwardheid
  • onrust
  • uitgesproken angsten;
  • transpiratie, tachycardie, hypertensie of hypotensie, mydriase, gevoel van onwel zijn;
  • plots overlijden na toediening (zeldzaam)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat is de behandeling van het post-injectiesyndroom?

A
  • geen antidotum voor Olanzapine®;
  • ziekenhuisopname met opvolging van vitale parameters tot symptomen zijn verdwenen;
  • ondersteunende farmacologische behandeling bij specifieke symptomen zoals:
    o hypertensie;
    o agitatie;
    o dehydratatie;
    o bewegingsdrang;
    o …
63
Q

Wat doen antidepressiva?

A
  • gericht op het herstellen van het evenwicht tussen serotonine en noradrenaline in de hersenen
64
Q

Welke soorten antidepressiva zijn er?

A
  • selectieve heropnameremmers
  • niet-selectieve heropnameremmers
  • MAO-inhibitoren (monoamineoxidase-inhibitoren)
  • antidepressiva direct werkend op de neuroreceptoren;
  • vortioxetine;
  • esketamine;
  • sint-janskruid;
  • middelen bij bipolaire stoornissen
65
Q

Welke soorten selectieve heropnameremmers zijn er?

A

o selectieve serotonine-heropnameremmers (SSRI’s);
o selectieve noradrenaline-heropnameremmers

66
Q

Welke soorten niet-selectieve heropnameremmers zijn er?

A

o tricyclische antidepressiva (TCA’s);
o serotonine- en noradrenaline-heropnameremmers (SNRI’s);
o noradrenaline- en dopamine-heropnameremmers

67
Q

Waar zit het verschil tussen de antidepressiva?

A

het werkingsmechanisme: manier waarop ze het evenwicht proberen te herstellen -> bv voorkomen dat neurotransmitters te snel worden afgebroken (MAO-remmers), of door te zorgen dat ze langer tussen de hersencellen actief blijven (SSRI’s)

68
Q

Wat zijn de eigenschappen van selectieve heropnameremmers?

A
  • modernere antidepressiva
  • andere bijwerkingen dan de klassieke antidepressiva
  • zijn minder gevaarlijk bij overdosering
69
Q

Hoe werken selectieve serotonine-heropnameremmers (SSRI’s)?

A

heropname van serotonine remmen, zodat deze stof langer in het lichaam blijft. Over het algemeen geeft deze groep het minst bijwerkingen, waardoor ze vaak eerste keus zijn bij het voorschrijven van antidepressiva

70
Q

Wat zijn voorbeelden van serotonine-heropnameremmers (SSRI’s)?

A

Citalopram®, Fluoxetine®, Sertraline®, …

71
Q

Hoe werken selectieve noradrenaline-heropnameremmers?

A

heropname van noradrenaline
remmen

72
Q

Wat is een voorbeeld van selectieve noradrenaline-heropnameremmers?

A

Edronax

73
Q

Wat zijn de eigenschappen van tricyclische antidepressiva (TCA’s)?

A

= klassieke antidepressiva genoemd
- verhogen de hoeveelheid serotonine en noradrenaline in de hersenen
- meer bijwerkingen voor: sufheid, constipatie, droge mond, verlaagd libido …
- groter effect te hebben bij ernstige vitale
depressies
- hoge dosering zijn ze gevaarlijk -> bij deze categorie van zorgvragers is er een gevaar bij toediening door risico op suïcidepoging

74
Q

Wat zijn voorbeelden van tricyclische antidepressiva (TCA’s)?

A

Redomex®, Anafranil®, Prothiaden®

75
Q

Wat zijn de eigenschappen van serotonine- en noradrenaline-heropnameremmers (SNRI’s)?

A

deze groep is nauw verwant aan de SSRI’s. <-> naast heropname van serotonine ook heropname van noradrenaline geremd

76
Q

Wat zijn voorbeelden van serotonine- en noradrenaline-heropnameremmers (SNRI’s)?

A

Efexor®, Cymbalta®

77
Q

Wat zijn de eigenschappen van noradrenaline- en dopamine-heropnameremmers?

A

remmen de heropname van noradrenaline en dopamine

78
Q

Wat is een voorbeeld van noradrenaline- en dopamine-heropnameremmers?

A

Wellbutrin®

79
Q

Wat zijn de eigenschappen van MAO-inhibitoren of MAO-remmers (mono-amino-oxidase-remmers)?

A
  • behoren ook tot de oudste generatie medicijnen
  • remmende werking op het enzym monoamino-oxidase, dat de afbraak van serotonine en noradrenaline bevordert
  • gevaarlijke bijwerkingen in combinatie
    met bepaalde voedingsmiddelen en andere medicatie
  • ander werkingsmechanisme dan SSRI’s en SNRI’s
80
Q

Wanneer worden MAO- remmers gebruikt?

A
  • andere antidepressiva geen gewenst resultaat geven;
  • de zorgvrager zich strikt aan het bijhorende dieet kan houden;
  • geen andere antidepressiva tegelijkertijd gebruikt worden
81
Q

Wat zijn voorbeelden van MAO-remmers?

A

Nardil®, Parnate®

82
Q

Wat zijn de voordelen van MAO-A-remmers?

A

bijwerking niet doordat de remming van mono-amino-oxidase reversibel en selectief gebeurt

83
Q

Wat zijn de kenmerken van antidepressiva direct werkend op de neuroreceptoren?

A
  • rechtstreeks werken ter hoogte van bepaalde neuroreceptoren. Daarnaast kunnen ze ook inwerken op neurotransmitters
  • gebruikt bij specifieke klachten zoals slaapproblemen of eetlustvermindering
84
Q

Wat zijn voorbeelden van antidepressiva direct werkend op de neuroreceptoren?

A

Trazolan®, Remergon®, Lerivon®

85
Q

Hoe werkt esketamine?

A

blokkeert receptoren in het ruggenmerg en bepaalde hersengebieden -> tijdelijk geen overdracht van zenuwsignalen

86
Q

Wat is het effect van esketamine?

A
  • In hoge dosering -> algehele anesthesie
  • lagere dosering -> pijnstilling doordat het pijnsignaal niet wordt overgedragen
87
Q

Waarvoor wordt esketamine voorgeschreven?

A
  • voor acute en chronische pijn
  • heeft ook effect bij de behandeling van therapieresistente depressieve episoden en bij acute, kortdurende behandeling van een depressieve stoornis in een psychiatrische noodsituatie
88
Q

Wat is de toedieningswijze van esketamine?

A

Het middel wordt nasaal toegediend in combinatie met andere antidepressiva

89
Q

Wat zijn de mogelijke bijwerkingen van esketamine?

A

hallucinaties, tachycardie, hypertensie, misselijkheid, wazig zicht …

90
Q

Wat zijn de eigenschappen van vortioxetine?

A
  • nieuw type antidepressivum
  • voor behandeling van depressie bij volwassenen
  • vooral een serotonerge activiteit
  • moduleert de activiteit van de serotoninereceptoren en andere neurotransmitters zoals dopamine en noradrenaline
  • serotoninetransporter wordt geremd
91
Q

Wat is een voorbeeld van vortioxetine?

A

Brintellix®

92
Q

Waarvoor wordt Sint-Janskruid gebruikt?

A
  • behandeling van volwassenen met milde tot matige depressieve klachten
  • werking is vergelijkbaar met de werking van de SSRI’s
  • kan een manie uitlokken bij bipolariteit
  • voorgeschreven bij milde maag-darmproblemen, rugpijn, urineweginfecties en verkoudheden
93
Q

Wat zijn de bijwerkingen van Sint-Janskruid?

A
  • misselijkheid;
  • hoofdpijn;
  • maag-darmklachten;
  • droge mond
94
Q

Welke medicatie wordt er gebruikt bij bipolaire stoornissen?

A

Lithiumzouten

95
Q

Hoe werken lithiumzouten?

A
  • voor het stabiliseren van de stemming
  • verwant met keukenzout
  • vermoedt dat het inwerkt op verschillende neurotransmitters
  • preventief middel
96
Q

Wat is een voorbeeld van lithium?

A

Camcolit®

97
Q

Binnen welke grenzen moet het lithiumspiegel in het bloed liggen?

A

o personen ≤ 60 jaar: 0,6 - 0,8 mmol/l
o personen ≥ 60 jaar: 0,4 - 0,6mmol/l

98
Q

Wanneer moet het lithiumspiegel gecontroleerd worden?

A
  • 12u na eerste inname
  • Bij start van de behandeling wordt het bloed vaker gecontroleerd (bv. 1x/week)
  • later controle minder vaak
99
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van te veel lithium in het bloed?

A

koorts, zoutarm dieet, braken en diarree, dehydratatie, verhoogde transpiratie of gebruik van bepaalde medicatie

100
Q

Wat zijn de symptomen van een lithiumintoxicatie (op volgorde)?

A
  1. misselijkheid, braken, buikkrampen, diarree;
  2. loomheid, sufheid, slaperigheid, concentratieverlies;
  3. spierzwakte, zwaar gevoel in armen en benen;
  4. onzekerheid bij stappen, moeite met spreken;
  5. spiertrekkingen, spierkrampen, epileptische aanval
101
Q

Wat is de behandeling van een lithiumintoxicatie?

A
  • onmiddellijke stop van lithiuminname
  • parameters controleren
  • extra vocht toedienen (zoutrijke drank bv. bouillon
  • arts verwittigen
102
Q

Wat zijn de indicaties voor antidepressiva?

A
  • depressie;
  • angststoornis;
  • paniekstoornis;
  • obsessief-compulsieve stoornis;
  • posttraumatisch stress syndroom (PTTS);
  • boulimie (antidepressiva in combinatie met gedragstherapie);
  • premenstrueel syndroom (PMS) en menopauzale klachten (naast normale klachten treden vaak ook stemmingsproblemen op);
  • slaapproblemen (sommige antidepressiva hebben ook een positieve invloed op de slaap
    door hun versuffende bijwerking);
  • migraine (preventie van);
  • neuropathische en chronische pijnen;
  • om rookstop te vergemakkelijken;
  • stressincontinentie bij vrouwen;
  • bij bedwateren
103
Q

Wat zijn de mogelijke bijwerkingen van antidepressieva?

A
  • seksuele bijwerkingen: verlaagd libido, orgasmestoornis, ejaculatiestoornis …
  • tremor, overmatige transpiratie;
  • onttrekkingsverschijnselen bij plots stoppen of te snel afbouwen;
  • anticholinerge bijwerkingen
  • verlaging convulsiedrempel, vooral bij TCA’s en SSRI’s;
  • manie bij bipolaire stoornissen: wanneer iemand door antidepressivagebruik uit de depressieve episode komt, kan dit onmiddellijk evolueren naar een manische of hypomane episode;
  • hyponatriëmie (natriumtekort) met risico van agitatie en verwardheid bij ouderen;
  • verhoogd risico op agressie en suïcidegedachten, vooral bij start van de behandeling;
  • serotonerge bijwerkingen, deze lijken op griepsymptomen
  • serotonerg syndroom (serotoninesyndroom): serotonerge bijwerkingen in versterkte mate in combinatie met stijve spieren, dronkemansgang, tachycardie, koorts, verwardheid en in uitzonderlijke gevallen hallucinaties, insulten en coma
  • priapisme: bij gebruik van Trazodone®
104
Q

Wat zijn de mogelijke anticholinerge bijwerkingen?

A

o droge mond;
o obstipatie;
o misselijkheid;
o duizeligheid;
o plasproblemen;
o tachycardie;
o wazig zicht;
o mydriasis;
o concentratie -en geheugenproblemen

105
Q

Wat zijn de mogelijke serotonerge bijwerkingen?

A

o misselijkheid;
o zweten;
o klamme handen en voeten;
o hoofdpijn;
o spierpijn;
o diarree;
o …

106
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij het toedienen van antidepressiva?

A
  • 2 tot 4 weken vooraleer antidepressiva echt goed werken <-> wel onmiddellijk bijwerkingen
  • De eerste 2 à 4 weken moeten we alert zijn voor suïcidale gedachten bij de zv
  • MAO-inhibitoren mogen niet gegeven worden in combinatie met andere antidepressiva en zijn geen eerste keuze bij depressie, omwille van hun vele ongewenste effecten
  • Bij inname van MAO-remmers dient de zorgvrager zich strikt aan een tyramine-arm dieet te houden
  • middelen bij bipolaire stoornissen (lithium) worden geklasseerd onder antidepressiva, maar worden beter omschreven als stemming regulerende middelen
  • bij gebruik lithium -> nauwe therapeutisch-toxische marge
107
Q

Wat zijn centrale stimulantia?

A

bevatten stoffen die sterk lijken op de natuurlijke lichaamseigen adrenaline. Ze hebben een gelijkaardige werking

108
Q

Hoe werken centrale stimulantia?

A

Via directe prikkeling zorgen ze voor een verhoogde hartslag. Het lichaam wordt in opperste staat van paraatheid gebracht, waarbij een verminderd slaapgevoel optreedt als adrenaline vrijkomt onder invloed van de stimulantia. Zo een adrenaline-uitstoot kan ervoor zorgen dat je je alerter, sterker en sneller voelt

109
Q

Welke groepen van centrale stimulantia zijn er?

A
  • geneesmiddelen gebruikt bij ADHD;
  • geneesmiddelen gebruikt bij narcolepsie
110
Q

Wat verloopt er anders in de hersenen bij ADHD?

A

Dopamine speelt een belangrijke rol bij de concentratie -> dopamine-tekort ontstaat dus een concentratiestoornis
Ook zouden er storingen zijn waarin de neurotransmitters serotonine en noradrenaline een rol spelen

111
Q

Hoe werken medicatie tegen ADHD?

A
  • Methylfenidaat Rilatine® (kortwerkend) en Concerta® (langwerkend), beïnvloeden zowel de dopamine- als de noradrenalineproductie in de hersenen
  • brengt deze systemen min of meer in evenwicht -> gunstige effect op ADHD
112
Q

Wat doet de medicatie tegen ADHD bij mensen zonder ADHD?

A

methylfenidaat brengt de neurotransmitters uit balans en krijgt het een omgekeerde werking, namelijk opwekkend -> kan dus ook misbruikt worden

113
Q

Wat is het effect van medicatie voor ADHD bij kinderen met ADHD?

A
  • brengt rust
  • Strattera® is een selectieve noradrenaline heropnameremmer die inwerkt in de frontale hersenschors -> geen stimulerend middel -> werkt in op de kernsymptomen bij ADHD: aandachttekort, hyperactiviteit en impulsiviteit
114
Q

Wat is nacolepsie?

A
  • zeldzame neurologische afwijking. -> slaap-waakstoornis met als kenmerkend symptoom slaperigheid en onbedwingbare slaapaanvallen overdag
  • 60 tot 70% van deze patiënten kataplexie
    (korte spierverslappingen die worden uitgelokt door bepaalde emoties)
  • Narcolepsie wordt in verband gebracht met beschadiging van hypothalamus -> wordt er minder hypocretine of orexine (soort eiwit) aangemaakt
115
Q

Waaruit bestaat de behandeling van narcolepsie?

A
  • toedienen van centrale stimulantia
  • Nachtwerk en monotone jobs worden afgeraden. Algemene slaap-hygiënische maatregelen zijn zinvol
116
Q

Welke middelen zijn er bij ADHD?

A
  • methylfenidaat:
    Rilatine®, Concerta®, Equasym®
    *atomexetine:
    Strattera®
117
Q

Welke middelen zijn er bij narcolepsie?

A
  • methylfenidaat:
    Rilatine®, Concerta®, Equasym®
  • modafinil:
    Provigil®
  • oxybaat (enkel bij narcolepsie met cataplexie):
    Xyrem®
118
Q

Wat zijn de mogelijke bijwerkingen van centrale stimulantia?

A
  • hoofdpijn;
  • anorexie;
  • emotionele instabiliteit;
  • convulsies, compulsief gedrag, psychotische reacties (komen zelden voor, vooral bij overdosering);
  • risico op cardiovasculaire problemen;
  • vermoeidheid;
  • plots overlijden bij zorgvragers met cardiale klachten
119
Q

Wat is een belangrijk neveneffect van rilatine?

A
  • er kan een groeistop optreden -> Bij
    stoppen van medicatie wordt die groeiachterstand ingehaald
    = amfetamine-achtige stof -> remmen eetlust af -> systematisch minder eten => remt groei van organen en het lichaam af
120
Q

Welke groepen van middelen in verband met afhankelijkheid zijn er?

A
  • middelen bij alcoholisme;
  • middelen bij opiaatafhankelijkheid;
  • middelen bij tabaksmisbruik
121
Q

Op welke pijlers van werking van middelen bij afhankelijkheid richten?

A
  • aversietherapie: afkeer doen krijgen van het verslavend middel (bij alcoholmisbruik);
  • craving laten afnemen: de wens om de positieve effecten van het verslavend middel te bekomen doen afnemen
122
Q

Welke middelen zijn er bij alcohol misbruik?

A
  • Antabuse®
  • Campral®
  • Selincro®
  • Diazepam®: bij lichamelijke
    ontwenning
123
Q

Welke middelen zijn er bij opiaten misbruik?

A
  • Methadon®
  • Subutex®
  • Suboxone
124
Q

Welke middelen zijn er bij tabak misbruik?

A
  • Nicorette®
  • Niquitin®
  • Zyban®
  • Champix®
125
Q

Hoe werkt antabuse?

A
  • gebruik pas na lichamelijke ontwenning
  • berust op het blokkeren van de afbraak van alcohol. Alcohol wordt in eerste instantie afgebroken tot acetaldehyde -> disulfiram in Antabuse® zorgt ervoor dat dit niet gebeurt => grote hoeveelheid acetaldehyde in het bloed -> mensen flink ziek worden
126
Q

Welke effecten krijgt men van het drinken op antabuse?

A
  • vasodilatatie (rood gelaat);
  • tachycardie (gevaarlijk voor cardiaal belaste zorgvragers);
  • hypotensie;
  • verhoogde lichaamstemperatuur, transpiratie;
  • braken, misselijkheid;
  • bemoeilijkte ademhaling;
  • bonzende hoofdpijn;
  • angst, duizeligheid, stuipen;
  • verwardheid;
  • dorst
127
Q

Waarop is aversietherapie gericht?

A
  • erop gericht zorgvragers een afkeer te doen krijgen van alcohol.
  • werkt 24u, maar mensen kunnen tot 14 dagen na inname nog steeds merken dat het middel nog in hun bloed zit
128
Q

In welke vormen komt antabuse voor?

A

tabletten en siroop

129
Q

Wat zijn de mogelijke bijwerkingen van antabuse?

A
  • Slaperigheid, vermoeidheid, hoofdpijn;
  • maag-darmklachten;
  • metaalachtige of knoflookachtige nasmaak
130
Q

Waarom is het belangrijk de zv altijd te informeren bij het toedienen van antabuse?

A

Wanneer de zv niet weet dat hij Antabuse ingenomen heeft en daarop alcohol zou nuttigen kan dit gevaarlijke gevolgen hebben door de bijwerkingen van Antabuse®

131
Q

Wat is de werking van campral en selincro?

A
  • doen de craving naar het gebruik van alcohol (en opiaten) verminderen, waardoor de kans op herval daalt
132
Q

Hoe werken campral en selincro?

A

bindt zich ter hoogte van de lichaamseigen opiaatreceptoren, waardoor bij het gebruik van een genotsmiddel zoals alcohol en opiaten geen “gelukzalig” effect meer optreedt

133
Q

Wat zijn de mogelijke bijwerkingen van campral en selincro?

A
  • weinig bijwerkingen
  • Zeldzaam kunnen ze maag-darmklachten, huiduitslag en seksuele stoornissen
134
Q

Waarvoor worden methadon, subutex en subuxone gebruikt?

A
  • worden gebruikt als ontwenningstherapie bij mensen met een heroineverslaving
  • hulpmiddelen om mensen met een heroïneverslaving te helpen fysisch te ontwennen doordat ze geen afkickverschijnselen hebben bij het stoppen van heroïnegebruik
135
Q

Wat is de werking van methadon, subutex en subuxone?

A
  • middelen hebben een gelijkaardige werking als heroïne, maar zonder de roes
  • Mensen met een verslaving ervaren geen fysieke ontwenning tijdens het afkicken van heroine, de psychische ontwenning is uiteraard wel aanwezig
136
Q

Welke middelen geven een verhoogd risico in combinatie met methadon, subutex en subuxone?

A

heroïne, alcohol, benzo’s, cocaïne -> verhoogt de kans op een overdosis.

137
Q

Wanneer worden Suboxone® of Subutex® gegeven voor methadone?

A

Suboxone® en Subutex® geven minder sufheid dan Methadon®

138
Q

Wat zijn de bijwerkingen van middelen bij opiaatafhankelijkheid?

A
  • obstipatie;
  • droge mond;
  • duizeligheid;
  • slapeloosheid;
  • overmatig transpireren;
  • pijnlijke spieren en gewrichten;
  • huiduitslag en jeuk;
  • oedeemvorming ter hoogte van handen en voeten;
  • verlaagd libido
139
Q

Waarom is nicotine een verslavende stof?

A

Bij roken bereikt nicotine binnen ongeveer 7 seconden de hersenen -> milde roes, die enkele minuten duurt De sterkte van
de verslavende werking is vergelijkbaar met stoffen als heroïne en cocaïne

140
Q

Wat zijn de symptomen van ontwenningssndroom bij nicotine afkicken?

A
  • prikkelbaarheid;
  • slapeloosheid;
  • transpiratie;
  • concentratieproblemen;
  • spanning;
  • onrust;
141
Q

Welke middelen kunnen helpen tegen de ontwenning van nicotine?

A

Nicorette, Niquitine® …
Deze zijn zonder voorschrift te verkrijgen
verlichten de ontwenningsverschijnselen

142
Q

Welke middelen op voorschrift kunnen helpen bij het afkicken van nicotine?

A

Champix® en Zyban®

143
Q

Hoe werkt Champix?

A
  • werkzame stof is varenicline
  • stimuleert de afgifte van dopamine -> misleiden nicotinereceptoren en hersenen. => hersenen denken dat ze voorzien zijn van nicotine -> roker ervaart fijne gevoel zoals bij nicotine, zonder te roken
144
Q

Wat zijn de mogelijke bijwerkingen van Champix?

A

o maag-darmklachten, braken, diarree, obstipatie, flatulentie, maagpijn, …;
o droge mond, smaakverandering, pijnlijk tandvlees, beslagen tong;
o moeheid, duizeligheid, slaperigheid;
o toename of vermindering van eetlust

145
Q

Wat is de werking van Zyban?

A
  • werkzame stof = bupropion
  • zorgt voor aanmaak van dopamine en noradrenaline in de hersenen -> minder ontwenningsverschijnselen -> toch een aangenaam gevoel door de vrijgekomen dopamine
146
Q

Wat zijn de mogelijke bijwerkingen van Zyban?

A

o slapeloosheid;
o droge mond;
o maag-darmklachten: braken, buikpijn, obstipatie, verminderde eetlust, gewichtsverlies;
o hoofdpijn

147
Q

Hoe werken anti-epileptica?

A

Epilepsie treedt op door een verhoogde
prikkelbaarheid van zenuwcellen. Deze middelen hebben dus op één of andere manier een dempende werking op delen van het centraal zenuwstelsel

148
Q

Hoe werken de anti-epileptica die GABA-antagonisten zijn?

A

ze versterken de remmende neurotransmitter GABA en remmen de neurotransmitter glutamaat waardoor manische symptomen verminderen

149
Q

Waarvoor kunnen anti-epileptica nog worden voorgeschreven?

A

Anti-epileptica worden in de psychiatrie veelvuldig voorgeschreven als stemmingsstabilisator bij de behandeling van bipolaire stoornissen

150
Q

Hoe zijn epilepsie en psychiatrische stoornissen gelinkt?

A
  • Psychiatrische patiënten -> verhoogd risico op ontwikkelen van epilepsie
  • epilepsiepatiënten hebben twee tot driemaal meer kans op het ontwikkelen van psychiatrische stoornissen
  • 30% van personen met epilepsie hebben een depressie, 10 tot 25% heeft een
    angststoornis en 2 tot 7% is gekend met psychoses
151
Q

Welke groepen van anti-epileptica zijn er?

A
  • anti-epileptica met een breed spectrum -> doeltreffend bij meerdere types epilepsie: bv Depakine, Lambipol, Keppra;
  • anti-epileptica met een nauw spectrum, -> doeltreffend bij focale epilepsieaanvallen of tonisch-clonische aanvallen zonder absences: bv. Lyrica®, Tegretol®, Diphantoine®;
  • anti-epileptica met een beperkt gebruik: bv. Diacomit®, Zarotin®
152
Q

Wat zijn de indicaties voor anti-epileptica?

A
  • epilepsie;
  • neuropathie en andere chronische neuropathische pijn;
  • bipolaire stoornis;
  • migraine;
  • veralgemeende angst bij volwassenen
153
Q

Wat zijn de mogelijke bijwerkingen van ante-epileptica?

A
  • hematologische stoornissen, elektrolytenstoornissen, leverfunctiestoornissen, cognitieve stoornissen;
  • hartritmestoornissen;
  • ernstige oculaire problemen, bv. vermindering gezichtsveld of pigmentafzetting in de retina;
  • gedragsveranderingen of stemmingsstoornissen, bv. suïcidegedachten
154
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij anti-epileptica?

A
  • anti-epileptica zijn geneesmiddelen met een nauwe therapeutisch-toxische marge: regelmatig controleren van bloedwaarden;
  • plots stoppen of te snel afbouwen kan een epileptische aanval en status epilepticus ontlokken: geleidelijke afbouw van medicatie
155
Q

In welke categorieën wordt medicatie ingedeeld nargelang hun invloed op rijvaardigeheid?

A
  • categorie 1: waarschijnlijk geen negatieve invloed op de rijvaardigheid;
  • categorie 2: lichte of matige invloed op de rijvaardigheid;
    => advies om geen voertuig te besturen de eerste dagen van de behandeling;
  • categorie 3: ernstige invloed op de rijvaardigheid
    => advies om geen voertuig te besturen tijdens de behandeling
156
Q

Bij gebruik van welke soort medicatie mag men zeker niet rijden?

A

psychotrope stoffen -in welke vorm dan ook