Hfst 1: inleidende begrippen Flashcards

1
Q

Wat is psychofarmaca?

A

psychofarmaca zijn geneesmiddelen die het psychisch functioneren trachten te verbeteren door de gestoorde activiteit in de neurotransmitters zo specifiek mogelijk te corrigeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij het gebruik van medicatie in het algemeen?

A
  • 5 J’s
  • hoe lang dient de medicatie ingenomen te worden;
  • wat zijn te vermijden voedingsstoffen, dranken, activiteiten;
  • is er aandacht voor bijwerkingen;
  • wat is de kostprijs van het middel;
  • welke parameters dienen periodiek gecontroleerd te worden;
  • medicatievoorraad moet steeds achter slot bewaard worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de aandachtspunten van het gebruik van psychofarmaca?

A
  • drang/zuchtigheid naar medicatie;
  • (opzettelijke) nalatigheid bij inname van de medicatie;
  • veranderd gedrag na inname;
  • veranderingen in slaap – en eetpatroon;
  • werking en bijwerkingen van de medicatie;
  • gevaar op overdosering;
  • wijzigingen in gevoelens, gedachten, perceptie, gedragspatronen …
  • gebruik van andere geneesmiddelen, alcohol, genotsmiddelen in het kader van interacties;
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn referentiepunten?

A
  • verzamelen basisdata om toekomstige veranderingen te kunnen evalueren
  • bv. parameters bij opname, routineonderzoeken zoals EEG, ECG, bloed- en urinestalen, …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke vormen van observatie zijn er?

A
  • directe observatie van bv. zuchtigheid naar medicatie, weigering van medicatie …
  • verdere observatie van bv. (on)gewenst effect van de medicatie, invloed op de activiteiten …
  • observatie van toenemen of afnemen van therapiebereidheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom is psycho-educatie belangrijk?

A
  • recht van de zv
  • bevorderd therapietrouwheid
  • informeren over mogelijke bijwerkingen (kun zorgen dat zv minder gemotiveerd is therapietrouw te blijven)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarover omvat psycho-educatie voorlichting?

A
  • de ziekte;
  • de medicatie;
  • de bijwerkingen;
  • praktische, alledaagse problemen die gebruik van psychofarmaca met zich kunnen meebrengen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke andere effecten dan beoogd kan medicatie hebben?

A
  • placebo
  • nocebo
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het placebo effect?

A

het bijkomende positieve psychische effect dat de zv ondervindt bij het nemen van medicatie, ongeacht de biochemische werking van het product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarvan hangt het placebo effect af?

A
  • de pathologie: niet alle aandoeningen zijn beïnvloedbaar door placebo
  • de persoonlijkheid van de zorgvrager: introvert -> minder beïnvloedbaar
  • de medicatie op zich: bv toedieningswijze (iv werkt sneller)
  • de houding van arts en verpleegkundigen
  • het uitputtingsproces
  • de houding van de zorgvrager
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het nocebo effect?

A

het negatieve psychische effect bij het krijgen van medicatie, ongeacht de werkelijke biologische werking van het product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke factoren beïnvloeden het nocebo effect?

A
  • de patiëntenpopulatie: bespreking van medicatie zonder goede begeleiding door zorgvragers onderling
  • houding van de zorgvragers
  • houding van de familie: bij correct inlichten van familie daalt het nocebo-effect
  • houding van de maatschappij
  • aard en frequentie/sterkte van bijwerkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kan de houding van de zv het nocebo-effect beïnvloeden?

A

o overtuigd zijn dat ze niet geholpen kunnen worden;
o geen ziekte-inzicht hebben;
o de ziekte niet aanvaarden;
o niet willen genezen;
o angstig zijn om te worden gezien als iemand met een psychische kwetsbaarheid;
o paranoïde zijn;
o angst voor vergiftiging hebben;
o angst hebben om verslaafd te worden;
o vrezen voor obesitas;
o vrezen voor eigen wil en structuur;
o vrezen voor andere bijwerkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly