hfs 5 Flashcards

1
Q

sekshormonen

A
  • testosteron
  • oestrogeen
  • progesteron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

testosteron man

A

behoud secundaire geslachtskarakteristieken, genitalien, spermaproductie en stimulatie van bot en spier groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

FSH man

A

bepaald spermaproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

LH

A

bepaald testosteronproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

inhibin

A

hormoon geproduceerd in testes, reguleert niveaus van FSH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

oestrogeen

A

brengt veel veranderingen puberteit; onderhoudt slijmvliezen en stopt groei botten en spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

prolactine

A

stimuleert melkproductie na de bevalling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

oxytocine

A

stimuleer vrijkomen van melk uit de tepels, samentrekking van de baarmoeder bij bevalling en versterkt de hechting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gender

A

identiteit, identiteitsexpressie en tot wie je je aangetrokken voelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

XXY chromosomen

A

Klinefelter’s syndroom; man kleine testikels, wordt geen sperma geproduceerd en testosteron waarde zijn laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

homologous organen

A

als organen mannen en vrouwen vanuit hetzelfde embryonisch weefsel zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

analogous

A

wanneer organen mannen en vrouwen zelfde functie hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cryptorchidis

A

testikels zijn nog niet ingedaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

epigenetica

A

functionele veranderingen in het DNA die de genetische code zelf niet veranderd, maar wel leidt tot veranderingen in genetische expressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gendervariabele

A

1) chromosomaal gender
2) gonadaal gender
3) prenataal hormonaal gender
4) interne organen
5) extern genitaal uiterlijk
6) pubertaal hormonaal gender
7) toegewezen gender
8) genderidentiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

intersex

A

wanneer iets niet klopt in 1 t/m 6 van de gender variabele

17
Q

oorzaken disorder of sex development

A
  • congenital adrenal hyperplasia
  • androgen-insensitivity syndrome
18
Q

congenital adrenal hyperplasia

A

genetische vrouw ontwikkelen de eierstokken normaal als foetus, maar later gaat de adrenale klier abnormaal functioneren en wordt overschot aan androgenen gemaakt. Genitalien lijken op die van een man

19
Q

androgen-insensitivity syndrome

A

genetische man produceert normale testosteron niveaus maar het weefsel is hier ongevoelig voor, waardoor prenatale ontwikkelingen gefeminimizeerd worden

20
Q

meiden en puberteit

A
  • borstgroei
  • groei schaamhaar en okselhaar
  • lichaamsgroei
  • eerste menstruatie
21
Q

leptine

A

gerelateerd aan de start van de puberteit en lichaamsvet

22
Q

kisspeptine

A

stimuleert hypothalamus om meer GnRH te maken waardoor LH en FSH gestimuleerd worden en de eierstokken oestrogeen gaan aanmaken

23
Q

jongens en puberteit

A
  • groei testes en scrotale zak
  • groei schaamhaar
  • penis vergroot
  • erecties komen vaker voor
  • groei spiermassa
24
Q

menstruatie cyclus

A

1) folliculaire fase
2) ovulatie
3) luteale fase
4) menstruatie

25
Q

folliculaire fase

A

fase net na menstruatie wanneer het eitje gaat rijpen

26
Q

ovulatie

A

follikel breekt waardoor gerijpte eicel vrijkomt

27
Q

luteale fase

A

follikel veranderd in kliermassa van cellen, wanneer zwangerschap uitblijft daalt de hormoon afscheiding sterk en wordt het endometrium afgestoten

28
Q

menstruatie

A

endometrium wordt losgelaten van de baarmoeder

29
Q

Mittelschmerz

A

jezelf kunnen voelen ovuleren in de vorm van kramp in onderbuik

30
Q

anovulatoire cyclus

A

menstruatie kan plaatsvinden zonder ovulatie

31
Q

cervical mucus cycle

A

onder invloed van oestrogeen wordt het baarmoederslijmvlies helder

32
Q

basale lichaamstemperatuur cyclus

A

onder invloed van progesteron stijgt je lichaamstemperatuur met een halve graad in de tweede helft van je cyclus

33
Q

dysmenorrhea

A

pijnlijke menstruatie

34
Q

endometriosis

A

endometrium groeit op een andere plek in de baarmoeder

35
Q

amenorroe

A

afwezigheid menstruatie

36
Q

premenstrual syndrome (PMS)

A

stemmingswisselingen afhankelijk van moment in cyclus, ook depressie en prikkelbaarheid

37
Q

premenstrual dysphoric disorder (PMDD)

A

PMS maar geformaliseerd in andere diagnose