HD8 RECHT Flashcards

1
Q

opkomst plicht

A

Opkomstplicht
 verplicht staat in wet, ± 10% blijft thuis
 Normaal gezien bestraft maar praktijk niet
 Wanneer wel?: bijzitter/stemmenteller
 Vele proberen onderuit te komen => grote boetes
Afgeschaft bij gemeenteraadsverkiezingen, ± 40% gaat stemmen
Gevolg: nadelig extreem L partijen & populistische partijen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

stemrecht

A

Stemrecht
 kan blanco stemmen
 vroeger kon het foutief (x op papier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vrije meningsuiting, beperkingen?, oplossingen?

A

Bestaat in België, verankerd in G.W. (1830)
 liberaal standpunt
Is dit absoluut, mag je alles wel zeggen?
Beperking 1
 Neen! : holocaust niet (negationisme) ontkennen (=genocide)
 Negationistisch extreem rechts figuur Dries Vanlanghoven
Waarom enkel holocaust?
 Compensatie voor leed joden
 Deels oneerlijk, meer genocides
 Vaak beperkingen bij kwetsing, maar is subjectief
Beperking 2
 Niet oproepen haat en geweld
! voor interpretatie vatbaar
Oplossing: rechtszaken, advocaten,..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

stereotypen recht

A

klassenjustitie: hogere klasse in voordeel behandelt
Bv. proces Sanda Dia
- Rechter moet onpartijdig zijn, toch klasse gevoelig
- Belang van advocaat groot
2. Straffeloosheid: te lichte straf
Bv. proces Sanda Dia, verkrachting
- toch strenger
- Wat is een correctie straf? –> moeilijke discussie
3. Recht is traag: loopt achter feiten aan
- Duurt lang tegen proces begint en afgelopen is
4. Supranationaal recht = internationaal recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

voordelen en nadelen recht

A

 Voordelen
- Orde
- Rechtvaardigheid
- Bescherming rechten
- …
 Nadelen
- Complex
- Niet altijd aan ieders verwachtingen
- Kan soms onrechtvaardig lijken bv. proces Sanda Dia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

voorgeschiedenis recht versus nu

A

 Nomaden trokken rond, geen regels, verhuizen voedsel..
 Door vestegingen ontstaan landbouw
 Moesten samenleven => ontstaan bezit

Nu
 Bezit en regels
 Anarchie?: geen regels, oorlog allen tegen allen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vormen vrijheid

A

Wie? Berlin, Britse filosoof
–> omschreef vormen vrijheid
+ vrijheid: toevoeging beperkingen
- vrijheid: zonder beperkingen, ultieme vrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

recht definitie, bestraffing, waar?, doel

A

Recht
= afgelijnde begrippen en normen (voor interpretatie vatbaar)
 Bij overtreding opgelegde sancties (bv. boete = minnelijke schikking, soort gunstmaatregel)
 Duidelijk traceerbaar qua ontstaanswijze (verschil customs)
- Datum en jaartal vermeld (abortuswet 1991)
- Wet in Staatsblad, men verwacht dat je op hoogte bent
 Doel: samenleving organiseren, handhaven of herstellen (bv. kindermishandeling = herstelling recht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

leg de toename van het recht uit

A

Toename recht
 boek dikker en dikker
 des te complexer samenleving des te meer regels (bv. echtscheidingen, vroeger niet)
 wijzigingen zijn essentieel als er veranderingen in samenleving is
- erfenisrecht: aanpassing pluskinderen
- nieuwe gezinsstructuren
- wet privacy
- wetgeving AI
- ….

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

erfenisrecht

A

Erfenisrecht
 Kinderen altijd recht op erfenis
 Kinderen uit erfenis halen = strafbaar
 Vroeger: erfenis pluskinderen = schenken aan vreemde
 Succesierecht = belasting op erfenis, hoe verder v. persoon hoe hoger belasting
 Nu pluskinderen voordelig bij erfenis door meer samengestelde gezinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wijzigingen wetboek zijn ….

A

 Essentieel (bv. holebi huwelijk mag 2001)
 Vrouwelijk stemrecht 1948 (emancipatie (uitwinding pil !!, zelfstandig geworden)
- Abortuswetgeving
Waarom belening?: als vrouw zwanger werd doordat er geen pil was werd ze afhankelijk van de man

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kenmerken recht

A

 Dynamisch
 Staat niet vast
 Holt achter feiten aan = traag
- Bv. seksuele omstand. vroeger 16j. nu 14j. –> niet meer dan 5j. verschil, geen machtsverhouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

rechtspraak

A

= toespraak van recht
 Straf uitspreken
 Iemand vrijspreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

recht in middeleeuwen

A

Middeleeuwen (500-1500) (476-1422)
 Soorten recht door elkaar gebruikt ≠ uniformiteit
 Ontstaan gewoonterecht
 Geleidelijke groei rechtsregels
- Vaak mondeling doorgegeven
- Streekgebonden
Gerechtsboom
= boom waar rechter zijn rechtspraak uitspreekt (vroeger)
Vaak in buitenlucht!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

laat in middeleeuwen

A

Na 1100 keizer Justinianus
 Meer gebruik Romeins recht
 Recht kerk meer gebruikt = canoniek recht (verzameling teksten pausen, concilies, kerkvaders)
 Wisselwerking zorgde voor vernieuwing procesrecht
Opdeling procesrecht
- Strafprocesrecht
- Burgerlijk procesrecht
- Bestuursprocesrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

canoniek recht

A

= kerkelijk recht
 Ontstaan kerkelijke rechtbank dankzij ketters
 Leiding geestelijke, de inquisitio, vaak willekeurig
- Procesvorm waar rechter onderzoek instelt -> berucht wegens ketters
- Accusatio = beschuldiging door procespartij
 Bestraffing uitgevoerd door wereldlijke macht
- Bv. heksenprocessen, verbrandingen…
 Geloof werd !, drong door in wereldlijke rechtbanken
- Aardse uitspraak moet spiegelen aan goddelijke rechtspraak
- Het laatste oordeel
 Exempla iutitiae = gerechtigheidstafereel
- Afbeeldingen wijzen op essentiële plichten v. rechter
- Kunst als inspiratie voor rechtvaardige oordelen -> legitimatie + spiegeling voor rechter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

late mideleeuwen

A

Late middeleeuwen
 Zorgde voor professionalisering binnen rechtspraak
 Nieuwe beroepsgroepen
- Advocaten
- Procureurs
- Gerechtsdeurwaarders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

nieuwe beroepsgroepen

A

Nieuwe beroepsgroepen
1. Advocaat (iedereen heeft er recht op)
 Pro dea advocaat = voor mensen zonder geld
- Vaak minder goed
- Jonge/onervaren advocaten
2. Procureur
= vertegenwoordigd de maatschappij
 Hoofd van onderzoek
 Vraagt vanuit maatschappij straf aan
- Rechter kan straf aanpassen na proces
 Procureur kan akkoord gaan met straf, rechter bepaald straf
3. Gerechtsdeurwaarders
= komt aan deur als je schulden niet afbetaald
 Schulden lopen meer op
 Dagwaardeging = officieel document voor rechtbank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

gerechtsboom

A

= boom waar rechter zijn rechtspraak uitspreekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

accusatio

A

= beschuldiging door procespartij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

exempl iutitiae

A

gerechtigheidstafereel
- Afbeeldingen wijzen op essentiële plichten v. rechter
- Kunst als inspiratie voor rechtvaardige oordelen -> legitimatie + spiegeling voor rechter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

verlichting kort samengevat

A

Korte samenvatting: start moderne mens, 17e – 18e eeuw, mens komt centraal niet god, geloof in wetenschap/rede = verstand
SAPERE AUDE = durf na te denken –> uitspraak Kant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

verandering rechtspraak verlichting

A

 Pleidooi burgers beschermen tegen willekeurigheid
- Ontstaan menselijkere en rechtvaardigere rechtspraak, ! principes
Belangrijke principes
1. Onschuldpresumptie (= onschuld tot tegendeel bewezen is)
2. Recht en verdediging (= advocaat)
3. Proportionaliteit (straffen in verhouding/proportie)
-> als er intentie is voor misdaad te plegen = ergere straf

24
Q

Montesqieu

A

Charles Montesqieu, Franse verlichtingsdenker 18e eeuw
Bekende uitspraken/theorieën
De l’esprit des lois = de geest van het recht
Trias politica = de scheiding der machten
1. Wetgevende macht (=parlement)
2. Uitvoerende macht (= regering)
3. Rechterlijke macht (=justitie)
4. Media (niet officieel)
 Basis voor democratie
 Geen scheiding der machten , één iemand krijgt alle macht
DOEL: te veel macht bij één persoon tegenhouden, machten moeten elkaar controleren
= check and balance system
Scheiding van de scheiding der machten is verboden!
- Bv. minister die commentaar geeft op specifieke rechtspraak
 Montesqieu was de basis voor de Amerikaanse (1776) en Franse (1789) revolutie

25
Q

J.J Rousseau

A

Jean Jacques Rousseau, Franse verlichtingsfilosoof uit 18e eeuw

mens = goed  maatschappij = slecht, door privébezit
 Mens is goed in natuur
 Du contrat social (=maatschappelijk verdrag) boek
 Staat gevormd worden door maatschappij
 Contract tussen burgers en overheid, burgers geven deel vrijheid af
aan overheid

26
Q

Beccaria

A

Cesar Beccaria, Italiaanse filosoof 18e eeuw
In het moderne = 1 wet de belangrijkste
“Over misdaden en straffen” –> zijn boek
Inspiratiebron John Locke
Utilitarist: bijdrage die de handeling levert aan het algemeen genot
 Vermijden van pijn en zoveel mogelijk genot = moreel handelen
 Veroordeelt gebruik foltering, tegen doodstraf
Consequentialist: enkel kijken naar gevolgen
 Depenalisering v. misdrijven zonder maatschappelijke waarde
Depenalisering = niet straffen van misdaad
Bv. zelfmoord, homoseksualiteit, niet schadelijk voor maatschappij dus niet strafbaar
 Voor humaner strafrecht (= zonder willekeur) bv. dogma’s , misbruik
Dogma = zo is het en niet anders

27
Q

legaliteitsprincipe

A

1) Legaliteitsprincipe
 Geen straf uitspreken zonder dat er een wet voor bestaat
 Wet moet voor iedereen gekend zijn ( geen Latijns,..)
 Hoe meer gekend (wetboek, wetten) hoe minder criminaliteit
 Strafrecht mag niet gericht zijn op wraak + vergelding

28
Q

gelijkheidsprincipe

A

2) Gelijkheidsprincipe
 Iedereen gelijk voor wet (= zelfde rechten en plichten)
 Vloeit voort uit sociaal contract
 T.o.v.g. van Ancien Régime = veel privileges
 Tegen gratierecht (=straf laten vallen)
 Vrouwen gelijke voet als man
Bv. getuige

29
Q

proportionaliteitsprincipe

A

3) Proportionaliteitsprincipe
 Straffen i.v.t. begane misdaad
 Minimum aan leed voor dader, maar wel voldoende om andere af te schrikken
= afschrikkingsprincipe

30
Q

subsidariteitsprincipe

A

4) Subsidiariteitsprincipe
 Beter minimale straf dan geen of draconische straf
* Criminaliteit voorkomen? Zorgen dat ze straf niet kunnen ontlopen, dan wrede straf
 Strafrecht moet ultimatum remedium (= laatste redmiddel) zijn en blijven
* Als het niet anders kan moet het naar strafrecht gaan
 Switch van systeem gericht op vergelding naar systeem die aanstuurt op preventie (= voorkomen) en redelijkheid

31
Q

abolitionistisch principe

A

5) Abolitionistisch principe
 Tegen foltering en doodstraf
 Maatschappij moet menselijke integriteit v. verdachten beschermen tegen macht v. maatschappij
 Verschil pijnbank bij onschuldige of schuldig (verlies-verlies vs winst-verlies)
Onschuldige
* bekend en wordt ten onrechte veroordeeld
* onschuld wordt bewezen maar heeft wel geleden aan foltering
= verlies-verlies
Schuldige
* als je pijn aankan en niet bekend mag je wel vrij loslopen ( = kleinere straf)
= winst-verlies
bv. 20j. celstraf ontlopen
 Op welk recht kunnen mensen zich beroepen om hun medemens te vermoorden?
! dreiging doodstraf weerhoudt mensen niet om verschrikkelijk dingen te doen
 Duur straf is !! dan de intensiteit (kwantiteit is !! dan kwaliteit)
* Zelf voorstaander lange straffen

32
Q

rationaliteitsprincipe

A

6) Rationaliteitsprincipe
 Straffen mogen niet worden uitgesproken op basis v. irrationele beschuldigingen
Bv. ketterij, hekserij en “tegennatuurlijke” handelingen (= homoseksualiteit)
* Veel tegenkanting katholieke kerk door morele machtpositie in gevaar

33
Q

personaliteitsprincipe

A

7) Personaliteitsprincipe
 Alleen misdadiger mag gestraft worden, geen onschuldige derden
* familieleden, verbeurdverklaringen, zaken die iets te maken hebben met de misdaad, confiscatie v. vermogen (onteigening goederen door de overheid zonder dat daar vergoeding tegenover staat)

34
Q

laïceringsprincipe

A

8) Laïcisering principe
 Scheiding kerk en staat
* B wou niet gezien worden als atheïst
* Keert zich niet tegen God of goddelijke recht dat toen aanvaard werd
* Erkent een menselijk recht

35
Q

publiciteitsprincipe

A

9) Publiciteitsprincipe
 Pleitte voor openbare processen
* Tegen elke vorm geheime processen
* Iedereen mag naar rechtszaal gaan

36
Q

conclusie Beccaria

A

Conclusie Beccaria
Opvoeding is het beste middel tegen criminaliteit! De zekerste manier ten slotte om de criminaliteit te voorkomen, maar tevens de moeilijkste, bestaat in het verbeteren van de opvoeding.

37
Q

belangrijke principes recht vandaag

A

1) vermoeden van onschuld
2) onpartijdige en onafhankelijke rechters
3) openbaarheid
4) hoor en wederhoor

38
Q

vermoeden van onschuld

A

1) Vermoeden van onschuld (= onschuldpremissen)
= belangrijk algemeen rechtsbeginsel
 Onschuldig tot tegendeel bewezen is
* Jij moet je onschuld niet bewijzen, maar rechtbank je schuld
* Onschuldpremisse onder druk door trial by media
 Media maakt proces voor rechtbank
Bv. Bart de Pauw al veroordeeld door publieke opinie voor zijn proces
 Afwijkingen/ druk bij onschuldpremisse!
* Patserbakken: iemand heeft een dure auto, maar profiel past er niet bij, politie controleert zonder dat men fout begaat
 Bij twijfel besloten in voordeel beschuldigde (= in dubio pro reo)
* Goede advocaat zaait twijfel
* !! dat je 100% zeker bent v. schuld  schuldige worden ook vrijgesproken
 maar 50% zekerheid nodig, onschuldige belanden ook in gevangenis
 Niet naar schuld verwijzen voor iemands schuld vaststaat
* Bv. Hoe heb je de moord gepleegd?
 Tijdens proces geen handboeien/gevangeniskledij
* Impliceert schuld
 Bewijslast bij openbare aanklager ( = procureur)
* Leider onderzoek en vertegenwoordiger v. maatschappij, vraagt straf aan
* Beklaagden onschuld niet bewijzen, procureur moet schuld bewijzen

39
Q

onpartijdige en onafhankelijke rechters

A

2) Onafhankelijk en onpartijdige rechters
 Moeten onbevooroordeeld en niet vooringenomen zaak kunnen behandelen
* Niet geval bij proces Schild & Vrienden
 Wraking rechter (= rechter niet geschikt om rechtszaak te leiden)
* Rechter likete post die kritisch was over Dries Van Langenhove
* Advocaten bewezen onpartijdigheid
Onafhankelijkheid
 V. uitvoerend, wetgevende macht en betrokkene partijen
 Voor het leven benoemd, kunnen niet ‘ontslagen’ worden
Onpartijdigheid
 Onderscheidt tussen subjectieve en objectieve onpartijdigheid
* Subjectieve: gedrag (= geen vooroordelen of ingenomenheid)
* Objectieve: functie
 bv. uitspreken in beroep
 Bij twijfel kan rechter gewraakt worden
* Rechter vervangen op basis v. feiten en omstandigheden die rechterlijke onpartijdigheid en onafhankelijkheid schade berokkenen

40
Q

openbaarheid

A

3) Openbaarheid
 Volgens GW zittingen v. de rechtbank openbaar
* Behalve (seksuele) zaken met minderjarigen om diegene/ burgerlijke partij te beschermen, vooral privéleven
* Tenzij het gevaar oplevert voor orde of goede zeden
 vb. Julie van Espen
 Hof van Assisen: dragen rode toga
 Ook uitspraken openbaar = externe openbaarheid
* Samenleving kan rechtsgang controleren
* Openbaarheid = controlemechanisme
 Interne openbaarheid = betrokkenen moeten inzag hebben in alle stukken en volledig strafdossier
Proces
Proces Julie van Espen
Waarom proces achter gesloten deuren?
 Privéleven burgerlijke partij (=slachtoffers) te beschermen
* In haar geval familie en vrienden Julie
 Deels juridisch argument, maar ook emotioneel, want het is moeilijk om de misdaad aan te horen
* Verkrachting en moord
Wat is het maatschappelijk belang?
 Moeten weten waarom?
 Hoe hij zo is geworden? Door welke context? (geleend/ geweten)
* Slechte thuissituatie, mishandeling
Rol van media?
 Erg aanwezig
* Proces was zo goed als live te volgen
* Moeten er geen regels zijn?
 zijn er maar weinig bv. geblurt gezicht, geen namen noemen

41
Q

hoor en wederhoor

A

4) Hoor en wederhoor
 Afkomstig uit Romeinse Recht gebaseerd op vier eisen
1. Alle partijen moeten gehoord worden en hebben recht te reageren
2. Alle partijen moeten in gelijke mate gehoord worden (zie onpartijdigheid en gelijkheidsbeginsel)
3. Rechters moeten luisteren
4. Rechter moet bij zijn beslissing rekening houden met wat gezegd is geweest
(= verdisconteren)

42
Q

rechterlijke beslissingen

A

Rechterlijke beslissingen
 Beslissingen rechtbank = vonnis
* Bij hoven = arresten
 Rechter moet rechtspreken
* Weigeren recht te spreken strafbaar = verbod v. rechtsweigering
 Rechterlijke uitspraak is bekleed met gezag v. gewijsde
* Hierdoor is bindende kracht v. vonnis of arrest aangeduid
 Door principes komen zaken niet altijd opnieuw ter discussie te staan
* Zegt de rechter iets dan staat die vast
 We spreken van juridische waarheid
* = waarheid vanuit juridisch perspectief
* Gezag van gewijsde zorgt ervoor dat je niet kan blijven procederen tot je uiteindelijk wel gelijk krijgt (= kan niet in beroep blijven gaan)

43
Q

organisatie rechterlijke macht

A

 Gerechtelijke organisatie heeft piramidale structuur
* Rechtsprocedure start bij lage rechtbank (rechtszaak wordt aanhangig gemaakt)
* Hoogste rechtbank Hof van Cassatie
 Bevoegdheden v. rechtbanken zijn beperkt
* In ruimtelijke zin en naargelang aard v. het geschil
 Gebied: bv. vredegerecht (enkel een kanton)
 Aard v. het geschil: afh. v. het domein (= materiële bevoegdheid v. rechtbank)

44
Q

bronnen

A

1 ) supranationale wetgeving = internationaal
2) rechtspraak
3) rechtsleer

45
Q

bronnenrecht bron 1

A

de wetgeving is de verzameling van alle wetten (=1ste bron van wet)

 Verschillende instellingen maken rechtsregels
* Soms spreken rechtsnormen elkaar tegen
* Hiërarchie in rechtsnorm
 hogere kan lagere norm wijzigen of opheffen
 Wetgeving = verzameling alle wetten
* Decreet = Vlaamse wetten (wetgeving)
 Gemaakte door federale parlement
 Bevoegdheden moeten gesplitst zijn
* Bv. grondwet, federale wetten, koninklijke besluiten, decreten, provinciale en gemeentelijke besluiten
 B = federale staat bestaande uit gewesten en gemeenschappen (=art. 1 G.W.)
* federale overheid maakt wetten
* regionale overheden maken decreten
* provinciale en gemeentelijke overheden maken reglementen
 geen rangorde tussen wetten en decreten
* goede afbakening van bevoegdheden speelt een belangrijke rol
* wordt ook vaak door politici als excuus gebruikt
 belang supranationale wetgeving
* vb. Eu’se wetten of internationale vedragen
* verschil tussen ondertekenen en ratificeren

45
Q

internationaal oorlogsrecht

A
  • Onschuldige burgerslachtoffers beperken
  • Sprake zijn proportionaliteit = verdedigen mag maar in proportie
  • Gebruik chemische wapens verboden
  • Supranationale recht staat bovenaan
46
Q

bron 2

A

rechtspraak

= Concretiseert wettelijke normen
 Specifieke vorm wet word toegepast op concrete situatie
 Rechters passen wetgeving toe op problemen en geschillen
* Vonissen en arresten vormen ook ! bronnen v. recht
 specifieke normen van de wet worden toegepast en een concrete situatie en worden daarbij geïnterpreteerd, verduidelijkt of afgewogen
* belangrijke functie voor de rechter

47
Q

Universele Verklaring van Rechten van de Mens

A

Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (sinds 1948)
notificeren en ondertekenen: Bijna elk land getekend, niet elk land notificeert (=nakomen)
* Bv. oorlog Israël en Palestina

48
Q

functies recht

A

1) Ordende functie
2) instrumentele functie
3) conflictbeslechtende functie
4) normatieve functie

48
Q

bron 3

A

rechtsleer of doctrine

 Opvattingen over recht
 Interpretatie en kritiek op wetgeving of rechtspraak
 Vooral wetenschappelijke publicaties
* Heel veel vormen
 handboeken, artikels,…
* Advocaten, juristen, professoren
 staan lager in hiërarchie, gebruikt bij tegenstrijdigheden of lacunes in recht
 geen duidelijke hiërarchie, sommige auteurs hebben meer invloed

49
Q

ordende functie

A
  • Recht heeft regels zodat handelingen voorspelbaar zijn en je je eigen handeling eraan kan aanpassen
  • Welke gedrag is aanvaardbaar en wat zijn de gevolgen
    Bv. je rijd door groen, andere gaan stoppen want ze hebben rood
     preventie functie/ conflictvermijding
50
Q

instrumentele functie

A

2) Instrumentele functie
* Via recht kan maatschappij doelen instellen
Bv. leerplicht (sinds 1914) v. 5 tot 18 jaar
 zorgt overheid voor
Bv. milieuwet = stikstofdossier (landbouw vs milieu)
* Supranationaal Europa legt wetten op

51
Q

conflict beslechtende functie

A

3) Conflictbeslechtende functie
* Recht om meningsverschillen op te lossen
Bv. bemiddeling via justitie assistente

52
Q

normatieve functie

A

4) Normatieve functie
* Via normen geeft samenleving aan wat ze wenselijk vindt qua gedrag
Bv. bescherming tegen macht van staat
= om veiligheid te verhogen door meer regels in te schaffen
!! vrijheid gaat DALEN

53
Q

betrouwbare juridische info

A

Betrouwbare juridische informatie
 Burger wordt geacht de wet te kennen
* nemo censetur ignorare legem = niemand wordt geacht de wet niet te kennen
* kan niet ingeroepen worden als argument
 Bronnen met betrouwbare juridische info
* Publicaties of websites overheid
* Juridische tijdschriften en websites
* kwaliteitskranten

54
Q

Belgische Staatsblad

A

Belgisch staatsblad
 rechtsbeginsel: gevolgen
* burgers: wet kennen
* overheid: verplicht duidelijk kenbaar maken
 Belgische wetgeving
* gepubliceerd Belgisch Staatsblad
* wetgevende tekst: geen bepaling inwerkingtreding
 10e na bekendmaking in Belgisch Staatsblad in werking
 sinds 2003: enkel digitaal beschikbaar