HC9 Vaattonusregulatie de interactie tussen endotheel Flashcards
Op welke drie manieren wordt de bloeddruk en bloedflow geregeld?
- het hart: pompkracht;
- de nier: filtratie en natrium opname;
- de arterien: vasodilatatie en vasoconstrictie
Hoe beïnvloedt de niet de bloeddruk?
Als er veel natrium opgenomen wordt door de nier in het bloed, dan wordt er meer water vastgehouden –> bloedvolume neemt toe –> bloeddruk gaat omhoog –> hypertensie.
Welke laag van de bloedvaten zorgt voor de vasomotor effect?
Tunica media (gladde spierweefsel) en Tunica intima (endotheelcellen) bevatten receptoren voor de vasomotorische effect.
Welke bloedvaten hebben invloed op de bloedstroom en bloeddruk?
Arteriolen en capillairen.
Hoe beïnvloeden de arteriolen de bloeddruk en bloedstroom?
Arteriolen hebben een spierwand die samen kan trekken.
Hoe beïnvloeden de capillairen de bloeddruk en bloedstroom?
Capillairen dragen voor een klein gedeelte bij aan de beïnvloeding van de bloeddruk- en stroom door glycolyx. Dit is een glucose haarnetwerk die rode bloedcellen tegen kan houden.
Wat is de functie van endotheelcellen?
- bescherming van bloed tegen ontstekingsreacties;
- voorkomen van stolling;
- helpt bij angiogenese (vorming van nieuwe bloedvaten);
- vormen van een barrière (bloed-hersenbarriere bijv.);
Hoe worden druk en flow uitgedrukt?
druk = mmHg;
flow = ml/s;
let op: ze zijn afhankelijk van elkaar.
Hoe vindt de centrale regulatie plaats van bloeddruk en -flow?
Centrale regulatie gaat via symptasicre en parasymaptsiche systeem. Van beide systemen komen de zenuwuiteinden uit op de vaten. Ze kunnen voor regulatie neurotransmitters afgeven:
Sympathische neurotransmitter = noradrenaline;
Parasympatische neurotransmitter = acetylcholine
Let op: de regulatie gaat niet alleen via de hersenen maar ook via de nier en de bijnier.
Hoe vindt de lokale regulatie plaats van bloeddruk en -flow?
IEDER orgaan kan zijn eigen regulerend hormoon afgeven. Ze kunnen vasoactive signaalstoffen afgeven. De respons varieert per lichaamsdeel.
Welke regulerende stof geven de endotheelcellen af?
Endotheline, zorgt bij bloedvaten voor vasocontrictie. Extreem geval: Raynaud’s fenomeen.
Hoe vindt er vaattonus regulatie plaats op microniveau?
Als een sigaalstof aan de receptor bindt in de vaatwand, is er een vasomotorisch effect.
Wat gebeurt er bij parasympathische innervatie? Noem de neurotrasmitter, receptor + gevolg.
Neurotransmitter = acetylcholine;
Receptor = M3-receptoren op endotheel!;
Gevolg = vasodilatatie.
Wat gebeurt er bij parasympatsiche innervatie als de m3 receotor op de gladde spierweefsel zit?
Neurotransmitter = acetylcholine;
Receptor = M3-receptoren op gladde spierweefsel!;
Gevolg = vasoconstrictie.
Wat gebeurt er bij sympathische innervatie? Noem de neurotrasmitter (a), receptor + gevolg.
Neurotransmitter = noradrenaline;
Receptor = a1- en a2- adrenerge-receptoren;
Gevolg = vasoconstrictie.
Wat gebeurt er bij sympathische innervatie? Noem de neurotrasmitter (b), receptor + gevolg.
Neurotransmitter = noradrenaline;
Receptor = b1- adrenerge-receptoren;
Gevolg = vasodilatatie –> op plaatsen waar meer bloed naartoe moet tijdens inspanning.
Hoe vindt vasoconstrictie plaats door noradrenaline in gladde spierweefsel?
- Noradrenaline (uit zenuwuiteinden en bijnier) bindt aan de a1-receptoren in de gladde spiercel;
- Calcium stores in de cel gaan open –> calciumion ontsnapt –> dit depolariseert het celmembraan en beetje;
- Deze depolarisatie opent calciumkanalen in het celmembraan;
- Calciumionen buiten de cel stromen naar binnen en depolariseren de cel nog meer;
- Er vindt een actiepotentiaal plaats –> dit zorgt ervoor dat de cel vol raakt met clacium;
- Door aanwezigheid van veel calcium in de cel gaan de actine- en myosinefilamenten in de cel over elkaar heen schuiven;
- Het bloed moet nu door een kleiner vat stromen. De bloedstroom vermindert en de druk wordt groter.
Wat is EDRF?
Endothelium-derived relaxing factors
Hoe vindt er vasodilatatie plaats door acetylcholine op endotheelcellen?
Acetylcholine bindt aan de muscarinereceptor. Dan geeft de endotheelcel EDRF af:
1. Deze stoffen verlagen de calcium-concentratie door de calciumkanalen te sluiten.
2. Daarnaast stimuleren ze de synthese van cAMP en cGMP.
Hoe veroorzaken cAMP en cGMP vasodilatatie?
Deze stoffen kunnen direct relaxatie veroorzaken door actine- en myosinefilamenten te ontkoppelen of door het verlagen van het calciumgehalte, waardoor relaxatie plaatsvindt.
Welke categorieen van EDRF zijn er? (4)
- Prostaglandines (bijv. prostacycline);
- Nitric oxide (NO);
- ED hyperpolarizing factor (EDHF);
- Vasodilatoire peptiden (CNP, CGR).
Hoe wordt er bepaald welke EDRF afgegeven wordt?
Dit is afhankelijk van de plaats op het lichaam.
Beschrijf de signaaltransductie bij prostglandines.
- Acetylcholine activeert de muscarinereceptor;
- Afgifte van arachidonzuur uit de fosfolipiden in het celmembraan van de endotheelcel;
- Archidonzuur wordt door het enzym cyclo-oxygenase (COX) omgezet in dilatoire prostaglandines (PG);
- Deze migreren naar de gladde spiercel waarin hiervoor een (prostaglandine) receptor (IP-receptor) aanwezig is.
- De IP-receptor zorgt voor en directe verlaging van de calciumconcentratie of doet dit via de aanmaak van CAMP;
- Dit resulteert in vasodilatatie (relaxatie).
Beschrijf de signaaltransductie bij nietritoxide.
- Muscarine receptor wordt geactiveerd door acetylcholine;
- Deze veroorzaakt een verhoging van de calciumconcentratie door de opening van calciumkanalen in de endotheelcel;
- Verhoging van calciumconcentratie activeert eNOS (endotheliale nitrietoxide synthase).
- eNOS zet L-arginine om en splitst daarbij nitrietoxide af;
- Nitrietoxide diffundeert naar de gladde spiercellen;
- Daar bindt nitrietoxide aan GC (guanylate cyclase) die cGMP produceert;
- cGMP kan direct voor dilatatie zorgen, maar kan ook via de verlaging van de calciumconcentratie.
Wat zijn EDC’s?
Endothelium-Derived Contractile Factors. Endotheel geeft ook contractiele factoren (EDCF’s) die voor constructie zorgen door verhoging van calciumconcentratie.
Noem twee EDC’s.
Endotheline-1 en constrictieve PG
Hoe wordt de gladde spiercel direct gecontraheerd?
- Angiotensine II bindt aan een angiotensine II type 1 receptor op de gladde spiercel;
- Deze zorgt voor en depolarisatie waardoor de calciumkanalen open gaan staan;
- Dit resulteert in contractie van de gladde spiercel.