HC3 WC3 Het kind centraal: biosysteem Flashcards

1
Q

frontal lobe

A

geheugen, beslissingen, emoties, persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

parietal lobe

A

zintuigen, ruimtelijke waarnemingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

occipital lobe

A

zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

temporal lobe

A

horen, taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

synaptogenese

A

= aanleg synaptische verbindingen (resultaat van leren en vaardigheden ontwikkelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

prunning

A

weghalen of snoeien van niet-gebruikte synaptische verbindingen (die niet worden gebruikt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

broca en wernicke

A

lokalisatie in het brein: samenwerking voor het begrijpen van taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

functie van cortisol

A

Functie:
-Handhaven normale hersenprocessen
-Reguleren van stress

Gemiddeld hoge concentraties cortisol= positief effect> betere werking cognitieve en geheugenprocessen, bevordert immuunsysteem

te hoge en te lage cortisolniveaus= negatief effect> verstoringen in cognitie, aandacht en geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

allostase

A

reactie op het herstel van de homeostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

HPA -as

A

Hippothalamus Pituitary gland, adrenal glands
zorgt dat cortisol word aangemaakt (maar langzaam proces)

HPA-as hyperresponsief -> cortisol stijgt snel bij stress en daalt langzaam = angstige kinderen

HPA-as hyporesponsief -> cortisol levels blijven vrijwel altijd laag -> lichaam reageert niet meer adequaat op stressoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kalibratie

A

HPA-as dat zich ontwikkelt in laatste maanden vd zwangerschap en eerste levensjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

prenatale stressoren

A

(bv stress, ziektes of ondervoeding bij de moeder) kunnen tijdens de foetale ontwikkeling (= kritische periode) blijvende veranderingen veroorzaken in het biologisch systeem (bv de hersenen of het HPA-systeem)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

postnatale stressoren

A

(bv verwaarlozing en mishandeling, maar ook armoede) kunnen leiden tot (blijvende) veranderingen in het HPA-as-systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

positieve stress

A

milde fysiologische respons.
-nieuwe mensen ontmoeten
-omgaan met frustraties en scheidingen
-Inentingen
-beperkingen die ouders opleggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

tolerabele stress

A

sterke fysiologische respons. Kan de hersenontwikkeling verstoren, maar dankzij ondersteunende relaties wordt de situatie snel hersteld.
-de dood of ernstige ziekte van iemand waarmee het kind een sterke band heeft
-zeer ernstige verwonding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

toxische stress

A

sterke en langdurige activatie van het stresssysteem in de afwezigheid van ouderlijke ondersteuning.
-extreme armoede samengaand met continue gezinschaos
-steeds terugkerende fysieke of emotionele mishandeling
-> blijvende verhoogde productie cortisol

17
Q

zelfregulering

A

het vermogen om controle te houden over onze emoties, gedrag en cognitie zodat we in staat zijn doelen te bereiken en ons aan te passen aan veranderende omstandigheden

18
Q

executieve functies

A

verzamelterm voor een aantal hogere- orde cognitieve functies die ingezet worden tbv doelgericht gedrag, zoals plannen, probleem oplossen, beslissingen nemen, redeneren

19
Q

myelinisatie

A

groei myeline / vetachtige laag rond het axon

verhoogt snelheid actiepotentiaal door het axon en verbetert de communicatie tussen hersengebieden

20
Q

neuroplasticiteit

A

Het vermogen van de hersenen om zich te reorganiseren door de aanleg van nieuwe neurale verbindingen als reactie op de omgeving (ervaringen, leren, trainen van vaardigheden)

21
Q

gen-omgeving interacties (correlaties)

A

samenhangen tussen eigenschappen van de ouders en van het individu

22
Q

sensitieve periode

A

periode waarin het lichaam gevoeliger lijkt voor bepaalde trainingsprikkels en hierdoor de kans bestaat om binnen deze perioden een optimaler leereffect te realiseren.

23
Q

kritische periode

A

perioden in de ontwikkeling waarbinnen bepaalde ervaringen een onomkeerbaar effect hebben op de hersenontwikkeling.

ontwikkeling van het HPA-as-systeem (het reguleert heel veel processen, zoals leren en geheugen, maar ook stress)

24
Q

lateralisatie

A

de fase in de neuro-motorische ontwikkeling waarbij de linker- of rechter-hersenhelft zijn dominantie of specialisatie krijgt

25
Q
A