HC3 - Methodologie / Evidence Based Practice (EBP) Flashcards
Dichotome variabelen
Een nominale variabele die slechts twee waarden kan aannemen
Prevalentie
Proportie van een populatie die zich op een bepaald moment in de tijd in ‘ziektestatus’ bevindt. Hoeveel mensen zijn ziek?
Incidentie
Beschrijft de dynamische ziektefrequentie en dus snelheid van overgang van de ‘niet-ziektestatus’ naar de ‘ziektestatus’. Hoeveel nieuwe ziektegevallen?
Puntprevalentie
Aantal mensen dat op een bepaald moment de ziekte heeft —> Bij wie en wanneer trad een ziekte op?
Periodeprevalentie
Aantal mensen dat in een bepaalde periode de ziekte heeft —> Deel van een groep of populatie dat een specifieke ziekte heeft gehad in een bepaalde periode (bijv. Jaarprevalentie)
Cumulatieve incidentie
Proportie van het aantal mensen in een groep dat in een bepaalde periode een uitkomst ontwikkelt. Heeft slechts waarden in functie van een gegeven en vermeld tijdskader.
Incidence rate
Tijd waarin deelnemers de ziekte niet / niet meer hadden en nog leefden; persoonsjaren(-dagen). Ook wel incidentiecijfer of incidentiedichtheid. —> maat voor de snelheid waarin nieuwe ziektegevallen in een populatie ontstaan; mag niet worden vertaald naar een individueel risico in een bepaalde periode.
Persoonsjaren
Totaal aantal jaren dat de personen in het onderzoek het risico liepen de ziekte te ontwikkelen.
Berekening van prevalentie
Prevalentie = aantal personen op een bepaald moment ziek / aantal personen in de groep waartoe ziektegevallen behoren
Berekening van cumulatieve incidentie
Cumulatieve incidentie = incidentie / aantal mensen zonder ziekte in de groep aan het begin van de onderzochte periode
Berekening van incidence rate
Incidence rate = incidentie / persoonsjaren
Kansen
Ratio tussen aantal keer plaatsgevonden en aantal keer gemeten —> kans op 6 gooien met een dobbelsteen is 1/6
Absolute risico
Kans op een uitkomst te ontwikkelen
Relatieve risico
Ratio van kansen uit de index- en referentiegroep, geeft een factor van een af- of toename van de kans bij interventie —> als >1: de kans op het krijgen van de ziekte is groter in de blootgestelde (index) groep. Als <1: bijvoorbeeld afname van ene risico door de itnerventie bij de indexgroep
Odds
Ratio tussen aantal keer plaatsgevonden en niet plaatsgevonden —> odds om 6 te gooien met een dobbelsteen is 1/5 (5 tegen 1). Wanneer het relatieve risico niet werkt als associatiemaat: odds ratio berekenen
Odds ratio
Verhouding tussen de odds van de wel en niet blootgestelde groep —> Als 0-1: verlaagd risico bij blootstelling. Als >1: verhoogd risico bij blootstelling. Het relatieve risico en odds ratio zijn vergelijkbaar bij lage prevalentie van de ziekte en verschillen van elkaar bij hoge prevalentie van de ziekte.
Berekening kans
Kans = aantal keren dat een gebeurtenis plaatsvond / aantal keren dat er gemeten is (alle waarnemingen)
Berekening relatieve risico
Relatieve risico = kans indexgroep / kans referentiegroep