HC3 Flashcards

1
Q

Durkheim

A
  • Hoe is sociale orde mogelijk?
  • Structureel functionalisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Anomie

A

hoge mate van normloosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Agency (actor)

A

vrijheid die mensen hebben om te handelen en te doen wat ze willen, handelingen worden geproduceerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Structure (structuur)

A

Mensen creëren een structuur die invloed heeft op het handelen, handelingen worden gereproduceerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mechanische solidariteit

A

mensen zijn solidair met elkaar omdat er veel gelijkenis is. Weinig arbeidsverdeling, hierdoor ontstaat een collectief bewustzijn–> vooral in agrarische samenlevingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Organische solidariteit

A

Mensen zijn solidair met elkaar omdat ze verschillen tussen individuen inzien. toenemende arbeidsdeling en wederzijdse functionele afhankelijkheid–> vooral in industriële samenlevingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Repressief recht

A

wanneer solidariteit verstoord wordt door iets afwijkends wordt persoon uit het dorp verbannen–> bij mechanische solidariteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Restitutief recht

A

wanneer solidariteit verstoord wordt door iets afwijkends wordt de persoon bestraft op een manier dat resocialisatie plaatsvindt–> bij organische solidariteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

anomische arbeidsdeling

A

zodanig het werk opsplitsen dat het niet meer productief is, zonder logica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

afgedwongen arbeidsdeling

A

sommigen mensen krijgen posities waar ze geen recht op hebben, zoals vriendjespolitiek of bedrijf overgeven van vader op zoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Suicide

A
  • Meer zelfmoord in Noord-Europa dan in Zuid-Europa
  • Meeste zelfmoord bij protestanten, minder bij katholieken en minste bij Joden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Integratie hypothese

A

Hoe hechter de binding met een groep, hoe minder kans op zelfmoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Egoïstische zelfmoord

A

te weinig integratie (bijv. protestanten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Altruïstische zelfmoord

A

Te veel integratie (bijv. zelfmoordterroristen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Anomische zelfmoord

A

Te weinig regulatie (bijv. financiële crisis of maatschappelijke veranderingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fatalistische zelfmoord

A

Te veel regulatie (bijv. leden van een zelfmoordsekte)

17
Q

Profane samenleving

A

Niet religieus

18
Q

Heilige samenleving

A

alle dingen hebben een hoge symbolische waarde en de samenleving vereerd het

19
Q

Structureel functionalisme

A
  • Structureel=groepen, sociale structuur, culturele structuur
  • Functionalisme= alle structuren en groepen hebben een functie voor de samenleving
20
Q

Sociale cohesie

A

de mate waarin leden van een samenleving vreedzaam samenleven–>
- orde vs. geweld
- Verbondenheid vs. onthechting