HC1 & HC2 Flashcards

1
Q

Uit welke drie perioden bestaat de geschiedenis van de filosofie?

A
  1. Griekse & middeleeuwse
  2. Moderne tijd
  3. Hedendaagse tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welk hoofdkenmerk hoort bij welke tijd?

  1. Griekse & middeleeuwse
  2. Moderne tijd
  3. Hedendaagse tijd
A
  1. Griekse & middeleeuwse
    > “De ware werkelijkheid wordt gezocht in het stabiele, universele en kenbare principes BUITEN de mens.”
  2. Moderne tijd
    > “Het subject (de mens) is oorsprong en fundament van de werkelijkheid ofwel het AUTONOME centrum van de wereld.”
  3. Hedendaagse tijd
    > “De DECENTRERING van het subject: de mens is onderhevig aan krachten en machten die hij niet zelf beheerst.”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de conclusie van Paul Wouters over filosofie? (4)

A
  1. Geen maatstaf voor filosofie
  2. Geen standaard filosofische methode
  3. Wetenschap en filosofie zijn met elkaar verwikkeld.
  4. ‘Grote verhalen.’ (verklaringen voor alles dat is) –> overkoepelend vakgebied, overstijgend.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de rede dat de Wijsbegeerte ontstond?

A

> Contact met nieuwe culturen

Ratio -> Logos

600 voor christus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Theoria

A

Kennis voor de kennis, niet alleen voor het nut ervan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe heten de geleerden uit de Griekse tijd?

A

Sofia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat voor soort filosofen waren de eerste filosofen en wat onderzochten zij?
> mileziërs

A

natuurfilosofen
> oerstof

Thales
Anaximenes
Anaximander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wie was de eerste échte filosoof?

>mileziër

A

Thales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wie waren de ‘eerste’ filosofen? (3) + ((1))

A
  1. Pythagoras
  2. Parmenides
  3. Heractlitus

(+1). Sofisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pythagoras

A

Oerwet/oerprincipe
> Eerste na de natuurfilosofen (oerstof)

Pythagoras geloofde dat alles in verband stond. Ipv een oerstof zocht hij naar een wet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Parmenides

A

“Er bestaat geen beweging, dus onze zintuigen houden ons voor de gek.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Heraclitus

A

“Men zal nooit 2 keer in dezelfde rivier kunnen afdwalen.”

De grote wet der tegenstellingen.

> Zonder dag geen nacht, zonder nacht geen dag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sofisten (Protagoras en Gorgias)

A

o Tegenhangers van de filosofie
o ‘Wijsheid en kennis (waarheid) kan je maken doormiddel van overtuiging.’
o Gelijk krijgen ipv gelijk hebben
o Retorica

“De mens is de maatstaf van alle dingen.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verhouding Socrates en Plato

A

Plato was de leerling van Socrates en schreef over hem, Socrates geen zelfgeschreven werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat bedoelt Socrates met ‘Aporia’?

A

Het zelf inzien van je ongelijkheid en de gevolgde verbijstering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat bedoelt Socrates met het zijn van een ‘vroedvrouw’?

A

“Iedereen geboren met kennis al in zich.” (wedergeboorte van die kennis als vroedvrouw)

17
Q

Betekenis laatste woorden Socrates:

“Kriton, we zijn Asclepios nog een haan verschuldigd. Vergeet dat niet te regelen”.

A

Socrates is ‘blij’ dat hij dood gaat, want de dood brengt de ware kennis. Hij vraagt Kriton een haan te offeren voor de god van de geneeskunde (Asclepios) omdat het gewone leven wel doorgaat.

18
Q

Wat bedoelt Socrates met het hebben van een ‘miskraam’?

A

Wanneer leugens en onwaarheden worden gebaren en ‘de ouder’ deze aanziet voor kennis en waarheid.

19
Q

Socrates als ‘vleesgeworden geweten’

A

Uiteindelijk dwingt Socrates zijn gesprekspartner om verantwoording af te leggen voor zijn opvattingen en handelen.

20
Q

Socratisch gesprek

‘Elachnus’

A

Weerleggen (twijfel over eigen ideeën)
Verlegenheid
Beschaming

21
Q

Socratisch gesprek

‘Anamnese’

A

Wederherinnering

> Kennis onbewust al aanwezig

22
Q

Socrates: ‘Daimonion’

A

De innerlijke stem die Socrates begeleide

denk aan demoon

23
Q

Eidos

Plato

A
Ideeënleer
o	‘Wat maakt een stoel tot een stoel?’
o	Tweedeling in de wereld:
       •	Ideeënwereld
       •	Werkelijkheid
o	Wij leven in de werkelijkheid
o	Ware kennis zit in de Ideeënwereld
24
Q

Plato’s allegorie van de grot.
> In verhouding met zijn ideeënleer
> In verhouding met Socratis die de gifbeker moet drinken

A

De gevangenen kunnen alleen de schaduwen zien (de werkelijkheid), de objecten (concrete verschijnselen) worden langsgedragen. Buiten de grot de ideeënwereld -> het kenbare.

> De buitenwereld zijn de filosofen, de vastgeketende mensen zijn wij.

Gevaarlijk als iemand terugkomt om het uit te leggen, niemand geloofd hem
> Ware kennis is gevaarlijk als persoon in de samenleving
> Verwijzing naar Socrates die de gifbeker moest drinken.

25
Q

De Psyche van Plato

A

‘De paardenmenner’
1. Rationele element (nadenken) → De menner!
• Hoort de overhand te hebben.
2. Temperement (emotie) → wit paard
• Mooie dingen (wit, racistisch)
3. Begeerte (wensen, irrationeel) → zwart paard
• irrationeel (zwart, racistisch)
→ staan met elkaar in verband, zoektocht naar de juiste balans

26
Q

Plato’s Ken-theorie

A
1. domein van het ‘zichbare’
o	A. Voorstellingen
o	B. concrete verschijningen
2. domein van het ‘kenbare’
o	Het object van redenerend denken.
       •	Uitgangspunt: het concrete
o	De dingen denkend genomen
       •	Start vanuit de wereld hier en je gaat naar iets hogers
       •	Gerelateerd aan het hoogste principe (abstract)