HC week 2 Flashcards

1
Q

Noem alle carpale botten

A

Scaphoid, lunatum, triquetum, pisiforme, trapezium, trapezoideum , capitatum, hamatum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is TFCC

A

triangulair fibrocartileus complex, aan ulnaire zijde en overbrugt afstand tussen ulna en os triquetrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

4 groepen ligamenten

A
  • Onderarm-carpus
  • Ligamenta intercarpea
  • Ligamenta carpea-metacarpea
  • Ligamenta metacarpea-falangen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar hechten de mm. lumbricales aan

A

aan de pezen van de FDP (flexor digitorum profundus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat innerveren de n. ulnaris, n. radialis en n. medianus?

A

N. ulnaris: palmair 1,5 vinger vanaf buitenzijde, dorsaal 2,5 vinger vanaf buitenzijde, flexoren ulnaire zijde, korte handspieren
N. radialis: innervatie extensoren
N. medianus: innervatie flexoren, pronatoren, duim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent uitval van deze zenuwen?

A
  • N. medianus: preachers hand
  • N. ulnaris: klauwhand
  • N. radialis: dropping hand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke vlakken horen bij welke assen?

A

In het frontale vlak steken we een pin  sagittale as
In het sagittale vlak steken we een pin  transversale as
In transversale vlak steken we een pin  longitudinale as

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Extensorpezen loges

A
  1. Abductor pollicis longus, extensor pollicis brevis
  2. Extensor carpi radialis longus, extensor carpi radialis brevis
  3. Extensor pollicis longus
  4. Extensor digitorum, extensor indicis
  5. Extensor digiti minimi
  6. Extensor carpi ulnaris
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dorsale compartiment

A
  • M. extensor digitorum communis
  • M. extensor digitorum minimi
  • M. extensor carpi ulnaris
  • M. supinator
  • M. abductor pollicis longus
  • M. extensor pollicis brevis/longus
  • M. extensor indicis proprius
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Radiale mobile wad compartiment

A
  • M. brachioradialis
  • M. extensor carpi radialis longus
  • M. extensor carpi radialis brevis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Diepe volaire compartiment

A
  • M. flexor digitorum profundus
  • M. flexor pollicis longus
  • M. pronator quadratus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Oppervlakkige volaire compartiment

A
  • M. flexor carpi ulnaris
  • M. flexor carpi radialis
  • M. flexor digitorum superficialis
  • M. pronator teres
  • M. palmaris longus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Definieer thenar, hypothenar en anatomische snuifdoos

A

Thenar = duimmuis
Hypothenar = pinkmuis
Anatomische snuifdoos: gevormd door extensor pollicis longus en brevis, en abductor pollicis longus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de ziekte van Quervain

A

steriele ontsteking van eerste extensorloge, vaak door overbelasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

WAt is ziekte van dupuytren?

A

verkorting van fascia palmaris, gebogen vingers kunnen niet strekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een triggerfinger?

A

pees blijft achter de pulley hangen, door verdikking van de pulley of de pees zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe is de sensibiliteit van de hand

A

zie plaatje
handrug: pink en halve ringvinger ulnaris, halve ringvinger, wijs en middelvinger medianus, Duim en radiale handrug radialis
Handpalm: stukje thenar radialis, duim, wijs, middel en halve ringvinger medianus, halve ringvinger en pink ulnaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Motoriek innervatie

A
  • N. radialis: extensie van pols en vingers (dorsaal)
  • N. ulnaris:: intrinsieke handspieren, flexoren ringvinger en pink, oppositie en adductie van de duim
  • N. medianus: flexoren radiale zijde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Distaal letsel van medianus kan lijken op

A

Carpaal tunnel syndroom. Verschil is dat bij CTS ook tintelingen zijn, het vooral in de nacht is en dat wapperen helpt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een zondagsarmpje?

A

radius uit de kop (ligamentum annulare) door trekkrachten. Deze kan via pronatie en supinatie teruggeschoven worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke structuren lopen door de carpale tunnel?

A

Flexoren en n. medianus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is telefoonbotje?

A

n. ulnaris. Deze kan bekneld raken en moet dan gereleased worden. Ook kan deze uit het kommetje komen waardoor transpositie nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is popeyes sign

A

Popeye’s sign bij flexie van de elleboog ontstaat door een bicepspeesruptuur. Dit wordt getest met de hook test en dient chirurgisch weer vastgezet te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Beschrijf pronatie en supinatie en eventuele problemen daarvan

A

De onderarm kan proneren (m. pronator teres en quadratus) en supineren (m. supinator en biceps). Bij een synostose van de radius en ulna zijn deze aan elkaar verbeend, waardoor pronatie en supinatie niet mogelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is epicondylitis?

A

Laterale epicondylitis = tenniselleboog (extensoren), mediale epicondylitis = golferselleboog (flexoren). Epicondylitis geneest meestal vanzelf met rust, ijs, fysiotherapie en pijnstilling. Percutane naaldtherapie kan helpen voor epicondylitis, corticosteroiden helpen juist niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Corpus liberum

A

gewrichtsmuis, kan zorgen voor op slot schieten gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Scaphoid fractuur

A

Bij een breuk aan de carpale botten is meestal het scaphoïd aangedaan. Deze is matig doorbloed (vooral proximaal) waardoor langzaam/geen herstel. Bij een onplaatste breuk wordt het os scaphoid gegipst, bij een verplaatste breuk wordt het os scaphoid chirurgisch vastgeschroefd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Non-union fractuur

A

Roken is grote risicofactor voor niet-vastgroeiende fractuur. Artrose kan ontstaan na een non-union fractuur of een SL-laesie → de botjes botsen tegen elkaar aan, er ontstaat een SNAC of SLAC wrist;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is een fatpad sign?

A

vet gaat afstaan van gewricht, kan aanwijzing zijn voor fractuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Beschrijf galeazzi, monteggia en essex lopresti fractuur

A

Galezzi: midschacht/distaal radius# met distale luxatie ulna
Monteggia: midschacht/proximaal ulna# met proximale radiusluxatie
Essex lopresti: proximale radiuskop# met distale ulnaluxatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Radiologische evaluatie pols:

A
  • Palmar tilt: hoek van distale radius op radius
  • Radial tilt: hoek tussen proc. Styloideus radialis en ulnair gedeelte radius
  • Radial length
  • Ulnaire variantie: verschil lengte radius en ulna
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Müller classificatie

A
  • Welk bot
  • Segment: proximaal, midschacht, distaal
  • Type fractuur: extra-articulair, partieel articulair, compleet articulair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Conservatieve behandeling doelen fractuur:

A
  • Verbeteren stand (repositie)
  • Preventie toename dislocatie
  • Statische nabehandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Operatieve behandeling doelen fractuur

A
  • Verbeteren stand
  • Stabilisatie fractuurdelen
  • Preventie toename dislocatie
  • Primaire botgenezing
  • Oefenstabiele nabehandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Behandeling distale radiusfractuur

A
  • Conservatief: gips + repositie
  • Operatief:
    o K-draden: percutane fixatie met daarna gips
    o Fixateur externe: definitief of overbrugging, slechte weke delen
    o Open repositie: goede weke delen, direct oefenen, wel last van platen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Osteoblast

A
  • Ontstaat van mesenchymale stamcel
  • Produceert osteoïd
  • Activiteit sterk wisselend (factor 5)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Osteoïd

A
  • Ongemineraliseerde botmatrix
  • Collageen type I
  • Botvormende proteïnes: osteonectine, osteocalcine, alkalische fosfatase
  • Mineraliseert na ca 10 dagen
  • 2% van botvolume
  • 20% van botoppervlak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Mineralisatie

A
  • Mineralisatiefront
  • Apatiet of hydroxyapatiet kristallen
  • Osteocalcine bindt calcium
  • AF geeft lokale fosfaat verhoging
  • Matrix vesicles (oiv osteoblasten) zijn de focus van mineralisatie
  • Nauw verbonden aan collageen I
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Klinische relevatie mineralisatie

A
  • Radionulceotiden
  • Tetracyline: snelheid mineralisatie bepalen
  • Metaal-geinduceerde osteomalacie
40
Q

Osteocyt:

A
  • Gematureerde osteoblast
  • Ingevangen in osteoïd en later bot
  • Functie in mechanotransductie
  • Uitgebreide contacten via canaliculi
41
Q

Osteoclast

A
  • Ontstaan uit monocytaire reeks (hematopoietische stamcel)
  • Resorptie van gemineraliseerd bot
  • Veel groter dan osteoblast
  • Gelegen in resorptie lacunae
  • Secretie van H+ ionen en collagenase
  • Hebben RANK receptor, oiv van RANKL wordt osteoclast actiever
42
Q

Relevantie inhibitie RANK (dmv denosumab)

A
  • Reusceltumor bot
  • Osteoporose
  • Kankergerelateerde fracturen
43
Q

Remodelling

A
  • Vervanging/omvorming van bot gedurende het leven
  • Calcitonine remt osteoclasten
  • PTH remt osteoblasten en laat ze IL-6 en IL-11 produceren, wat osteoclasten stimuleert
  • Cementlijnen markeren eerdere zones van remodelling
44
Q

Morbus Paget:

A
  • Sterk verhoogde bot remodelling
  • Te hoge activiteit van osteoclasten en indirect osteoblasten
  • Osteoclast remmen met bisfosfanaten
  • Klachten: botpijn, warm gevoel, soms met artritis, verhoogd #risico, zenuwdoofheid, ischemie
45
Q

Fractuurgenezing

A
  1. Hematoom (<12 uur)
  2. Granulatieweefsel (>48 uur)
  3. ‘Woven’ intramembraneuze en enchondrale ossificatie (1-4 weken)
  4. Remodelling woven naar lamellair bot (>1 maand)
46
Q

Klinische pathologie bot:

A
  • Crista biopt (hematologisch, metabool)
  • Jamshidi biopt (bottumor)
  • Excochleatie (bottumor)
  • Excisie/resectie
  • Bewerking: ontkalken, inbedden in plastic
  • Kleuring: HE, Goldner, thionine (mineralisatiestatus), zure fosfatase (osteoclasten), tetracycline (mineralisatiesnelheid)
47
Q

Wat is perichondrium

A

vlies met mesenchymale stamcellen, niet op gewrichtsoppervlak maar tussen spieren en kraakbeen

48
Q

Hoe zien verschillende onderdelen van bot er histologisch uit

A

GAG is heel paars
Collageen type 2 is meer roze

49
Q

Waar in bot vinden verschillende soorten groei plaats

A

appositionele groei vindt plaats in perichondrium (stamcellen –> chondroblasten –> chondrocyten)
interstitiele groei is meer in diepte: chondrocyten delen, zetten matrix af

50
Q

Zones epifysairschijf

A

rustende zone –> proliferatiezone (geldrollen) –> hypertrofische zone –> calcificatiezone –> ossificatiezone

51
Q

Relateer type botgroei aan locatie van chondrosarcomen en dwerggroei

A

Waarom geen chondrosarcomen op schedeldak: alleen desmale verbening, dus er komt weinig kraakbeen voor
Dwerggroei is vaak stoornis in enchondrale ossificatie: hierdoor is hoofd dus wel normaal

52
Q

Synovium:

A
  • vetcellen (fysieke bescherming, isolatie)
  • bindweefsel
  • veel kleine bloedvaatjes
  • bekleding door synoviotheel, soort macrofagen
53
Q

Kenmerken artrose histologisch

A
  • verlies GAG (minder paars)
  • scheurtjes
  • loslating kraakbeen (joint mice, subchondrale cysten)
  • minder chondrocyten
  • vorming lamellair botweefsel
  • gepolijst botweefsel door eburnatie
54
Q

Kenmerken RA histologisch

A
  • donkerder beeld want meer ontstekingscellen (veel plasmacellen)
  • Begint perifeer, kan ook overslaan op kraakbeen vanaf perifeer
  • laat stadium geeft ook ontsteking peesschedes –> pezen eruit –> subluxatie
55
Q

Calcium-fosfaathuishouding signaalstoffen

A
  • Vitamine D: verhoogt calcium, verhoogt fosfaat
  • PTH: verhoogt calcium, verlaagt fosfaat
  • Calcitonine: verlaagt calcium
  • FGF23: verlaagt fosfaat
56
Q

Rachitis/osteomalacie oorzaken

A
  • Vit-D deficiëntie: tekort in voeding, zonlicht of malabsorptie
  • Onvoldoende 25-hydroxylering (leveraandoening)
  • Onvoldoende 1-alfahydroxylase (nieraandoening)
  • Vit-D resistentie (hypofosfatemische rachitis)
  • Anti-epileptica gebruik
  • Rachitis is bij kinderen, osteomalacie bij volwassenen
57
Q

Kliniek rachitis

A
  • O-benen
  • Tandproblemen
  • Verminderde lengtegroei
58
Q

Kliniek osteomalacie

A
  • Spierzwakte
  • Hypotonie
  • Tetanie
  • Botpijn
  • Verhoogd risico op fracturen
  • Pseudofracturen
59
Q

Labonderzoek rachitis/osteomalacie

A
  • Laag calcium
  • Laag fosfaat
  • Laag vitamine D
  • Hoog PTH
  • Hoog alkalisch fosfatase
60
Q

Symptomen hyperparathyreoidie

A

bones, abdominal groans, thrones, stones, psychiatric overtones

61
Q

Afwijkingen hyperparathyreoidie

A
  • Gegeneraliseerd botverlies
  • Subperiostale botresorptie
  • Multipele botcysten
  • Zout-en-peper aspect schedel
  • Pathologische fractuur
  • Bruine tumor
62
Q

Renale osteodystrofie

A
  • Osteomalacie
  • Metabole acidose
  • Hyperfosfatemie  hypocalciemie  hyperparathyreoidie
63
Q

Achondroplasie

A
  • Mutatie in gen voor FGFR3, soms familiair
  • Minder kraakbeenproliferatie
  • Disproportionele verkorting van proximale delen extremiteiten, bowed legs, lordotische houding
64
Q

Osteogenesis imperfecta

A
  • Brittle bone disease
  • Erfelijk
  • Abnormale ontwikkeling type 1 collageen
  • Klachten: gestoorde dentinogenese, gehoorstoornissen, blauwe sclerae, fracturen, deformiteiten
65
Q

Osteopetrose

A
  • Insufficiëntie osteoclastactiviteit
  • Erg verkalkte, zware botten
  • Botten nog steeds niet stevig
66
Q

Ziekte van Buchem

A
  • Afwijkende sclerostine productie
  • Veel botopbouw
67
Q

Classificatie osteomyelitis

A
  • Niet-hematogeen: directe route
  • Hematogeen: indirecte route
68
Q

Hematogene osteomyelitis

A
  1. Bacteriën ontsnappen aan immuunsysteem
  2. Hechten zich aan beschadigd bot
  3. Dringen binnen in osteoblasten en blijven daar
  4. Vormen een microfilm (glycocalyx)
  5. Chemotaxis leukocyten
  6. Interstitieel oedeem
  7. Bloedvaten worden dichtgedrukt
  8. Botnecrose (lichaam probeert in te perken dmv abces en nieuw bot, oftewel involucrum)
69
Q

Wat kan er daarna met involucrum gebeuren

A

Involucrum kan ook weer doorbreken  weke delen abces  fistel

70
Q

Wat is sekwester

A

dood bot

71
Q

Risicofactoren hematogene osteomyelitis

A
  • Endocarditis
  • Intravasculaire hulpmiddelen
  • Orthopedische implantaten
  • I.v. drugsgebruik
  • Hemodialyse
  • Sikkelcelziekte
  • Recente operatie
72
Q

Histologie acute osteomyelitis

A
  • Micro-organismen
  • Infiltratie van neutrofielen
  • Trombosering en stuwing van bloedvaatjes
73
Q

Histologie chronische osteomyelitis

A
  • Necrotisch bot
  • Granulatie- en fibreus weefsel vervangt bot
74
Q

Diagnostiek osteomyelitis

A
  • Koorts
  • Verhoogd BSE, CRP, leukocytose met linksverschuiving
  • Lokale pijn
  • Eerst vaak geen afwijking op röntgen, later donker vlekje
  • Anders skeletscintigrafie
  • Later: roodheid, zwelling, warmte
  • Fistulografie is nuttig bij operatie
  • Kweken: belangrijk om diepe kweken te nemen
75
Q

Meest voorkomende verwekkers osteomyelitis

A
  • S. aureus
  • Enterobacter
  • Streptococcus
  • Bij drugsgebruik: pseudomonas, serratia marcescens, candida albicans
  • Immuungecompromitteerd: aspergillus
76
Q

Behandeling osteomyelitis

A
  • Breedspectrumantibioticum in hoge doseringen
  • Aanpassen antibiotica op kweken
  • Langdurig AB en regelmatige controle
  • Bij abcedering of sekwesters chirurgisch
77
Q

Septische artritis

A
  • Medisch noodgeval
  • Schade aan gewricht is goed mogelijk
  • Vaakst grote gewrichten
  • Kan als gevolg van osteomyelitis ontstaan
  • Vaak kinderen < 5 jaar
78
Q

Kocher criteria

A
  • Niet belasten van aangedane zijde
  • BSE > 40
  • Koorts > 38,5
  • Leukocyten > 12
79
Q

Behandeling septische artritis

A
  • 1-6 weken antibiotica
  • IV tot normalisatie CRP, totaal minimaal 4 weken
  • Chirurgische drainage
80
Q

Complicaties SA

A
  • Gewrichtscontractuur
  • Heupluxatie
  • Groeistoornissen
  • Beenlengteverschil
  • Gewrichtsdestructie
  • Verandering looppatroon
  • Osteonecrose
81
Q

Maligne tumoren

A
  • Osteosarcoom
  • Chondrosarcoom
  • Fibrosarcoom
  • Maligne fibreus histiocytoom
  • Ewing-sarcoom
  • Myeloom
  • Leukemie
  • Reuzencellen-sarcoom
82
Q

Meest voorkomende bottumoren en leeftijd:

A
  • 5-10 jaar: Ewing sarcoom
  • Tieners: osteosarcoom
  • Baby’s: neuroblastoom
  • > 50 jaar: metastase, lymfoom, myeloom
83
Q

Diagnostiek bottumoren:

A
  • Chronisch zeurende pijn, ook in nacht en rust
  • ‘Spontane’ fractuur
  • Pijnlijke scoliose
  • Bijna altijd te zien op röntgen
84
Q

Codmans triangle & sunburst

A
  • Typisch maligne
  • Periost gaat als los flapje op tumor liggen door snelle groei
  • Hierdoor vindt direct desmale verbening plaats
  • Kan icm sunburst, waarbij periost gaat verbenen en er perpendiculaire botvorming ontstaat
85
Q

Behandeling bottumor

A
  • Curettage
  • Cryochirurgie
  • Tumorresectie: intralesionaal, marginaal, ruim of radicaal
  • Omkeerplastiek
86
Q

Wat is jicht

A

Het is een klinisch syndroom veroorzaakt door ontstekingsreactie op uraatkristallen

87
Q

Verschillende stadia jicht

A
  1. asymptomatische hyperuricaemie (nog geen jicht)
  2. acute jicht: aanvallen, meestal mono-articulair
  3. chronische jicht: meestal poly-articulair
88
Q

Pathogenese jicht

A

Purine komt uit purinesynthese en dieet. Purines worden omgezet in urinezuur. Als er te veel urinezuur in het bloed zit is het verzadigd en vormen er uraatkristallen. Deze gaan op gewrichten zitten en veroorzaken daar ontsteking (vooral MTP1)

89
Q

Wat geeft de heftige ontstekingsreactie op uraatkristallen

A

Granulocyten kunnen de kristallen wel opnemen maar niet doden. Hierdoor breekt het fagolysosoom open en komen lysosomale enzymen vrij. Dit geeft heftige ontsteking.

90
Q

Kliniek acute jichtaanval

A

pijn
roodheid
koorts
leukocytose
verhoogd CRP
verhoogd BSE
self-limiting

91
Q

Kliniek chronische jicht

A

tophi: onderhuidse ophopingen jicht, lijkt op abces
gewrichtsdestructie
boterosies

92
Q

Diagnostiek jicht

A
  • Gouden standaard: aantonen tophi of kristallen in gewricht
  • Serum en urineonderzoek
93
Q

Oorzaken hyperuricaemie

A
  • Verminderde renale excretie: nierinsufficiëntie, medicatie, hypothyeoidie, hyperparathyreoidie, acidose, alcohol abusus, idiopathisch
  • Verhoogde productie: aangeboren enzymdefecten, behandeling maligniteit, purinerijk dieet, alcohol abusus, idiopathisch
94
Q

Behandeling acute jichtaanval

A
  • rust
  • koeling
  • NSAID of prednisolonstootkuur
  • Colchicine (bijw diarree)
  • Intra-articulaire corticosteroiden
  • IL-1 receptor antagonist
95
Q

Indicaties urinezuurverlagende therapie:

A

> 3 aanvallen per jaar
tophi
erosieve schade

96
Q

Urinezuurverlagende therapie:

A
  • Allopurinol: remt productie urinezuur, 1e keus behandeling, niet bij acute aanval geven
  • Benzbromaron: bevordert uitscheiding urinezuur, niet geven bij uraatstenen, lage creat of acute jicht

Eerste halfjaar geven deze middelen toename van jichtaanvallen, dus starten met lage dosis

97
Q

CPPD/pseudojicht

A
  • Acute artritis obv calcium-pyrofosfaatkristallen
  • Vaak pre-existente artrose of chondrocalcinose
  • Lichamelijke stress werkt provocerend
  • Bijna nooit in handen en voeten
  • Zit in het kraakbeen ipv op
  • Behandeling zelfde als acute jicht