HC week 15 Flashcards

1
Q

Parasitaire wormen (helminthen) onderverdeling:

A
  • Rondwormen (nematodes)
  • Platwormen (plathyleminthen): Lintwormen (cestoda)
    Zuigwormen (trematoda)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Directe, indirecte ontwikkelingsziekte

A

Directe ontwikkelingscyclus heeft 1 gastheer, indirect 2 of meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Enterobius vermicularis (aarsmaden):

A
  • Komt lichaam oraal binnen via eitjes
  • Volwassen wormen leven in darm, zetten eitjes peri-anaal af
  • Vaak bij jonge kinderen wegens slechte handhygiëne
  • Jeuk rond de anus, witte wormpjes in ontlasting
  • Diagnostiek: determinatie adulte worm in ontlasting, anders plakbandpreparaat
  • Behandeling: mebendazol na 14 dagen hh, niet tijdens zwangerschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ascaris lumbricoïdes (spoelworm) ontwikkelingscyclus:

A
  1. Zit in darm, eitjes worden in feces uitgescheiden
  2. Eitjes zijn niet infectieus, larven in eieren wel (2 weken)
  3. Larven oraal opgenomen, penetreert de darmwand
  4. Via bloedvaten gaat dit naar longen, hoest deze op en slikt het weer opnieuw door
  5. Na dit proces pas volwassen worm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ascaris lumbricoïdes kliniek:

A
  • Tijdens migratie kan Löffler syndroom ontstaan: koorts, hoesten, eosinofilie, pulmonaire infiltratie
  • Volwassen worm is 15-20 cm, weinig wormen = weinig symptomen
  • Veel wormen geven buikpijn, obstructie, ondervoeding, kan gangen afsluiten
  • Geeft verhoogd IgE en eosinofilie
  • Diagnostiek: worm(eieren) zoeken in feces
  • Behandeling is eenmalig albendazol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Strongyloïdes stercoralis ontwikkelingscyclus:

A
  1. In darm zit een volwassen worm die eitjes produceert, in feces zitten al larven
  2. Volwassen worm kan door de huid heen
  3. Migreren door de huid richting bloedvaten
  4. Wormen komen in de longen uit
  5. Wormen worden opgehoest en doorgeslikt, etc
  6. Hierbij is auto-infectie mogelijk, kan erg langdurig beeld geven (vooral bij immuungecomprommiteerden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Strongyloïdes stercoralis:

A
  • Verspreidingsgebied is vooral in vochtige gebieden
  • Symptomen: diarree, buikpijn, Löffler syndroom, pneumonie, koorts en jeuk
  • Disseminatie kan naar alle organen inclusief CZS, geeft abces vorming en soms ernstig beloop
  • Diagnostiek: larven in feces, specifieke antilichamen (serologie), bij dissiminatie in ieder lichaamsvocht
  • Prepatente periode 1 maand
  • Behandeling: ivermectine, duur afhankelijk van immuunstatus
  • Immuungecomprommitteerden worden gescreend hierop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Afweer tegen invasieve wormen:

A
  • Th2 reactie
  • Cytokines IL-4, IL-5 en IL-13
  • Geeft B-cel activatie met vooral IgE productie, wat mestcellen activeert
  • Via cytokines mucus productie in darmen en peristaltiek (wormen dringen moeilijker binnen)
  • IL-5 activeert eosinofielen, die binden aan wormen en degranuleren
  • Ook is er macrofaagactivatie om weefselschade op te ruimen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Schistomiasis

A
  • Zuigworm
  • Andere naam is Bilharzia
  • Meerderheid is asymptomatisch
  • Subtropische aandoening
  • Pathologie vooral door eieren
  • Therapie: 2 giften praziquantel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ontwikkelingscyclus schistosoma

A
  1. Eieren uitgescheiden in feces/urine
  2. Komen uit in zoet water (hypotoon milieu dus ze barsten open)
  3. Worm infecteert een zoetwaterslak, die na een tijdje de volwassen worm uitscheidt
  4. Gaat door huid van mensen heen
  5. Gaat via bloedvat naar long
  6. Vervolgens naar lever, waar voortplanting plaatsvindt.
  7. Vervolgens terug naar darm/urinewegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Klinische stadia schistomiasis:

A
  1. Invasie stadium: geeft vooral dermatitis (uitslag), antihistaminica of preventie, vooral bij niet-humane schistosoma (zwemmersjeuk, trichobilharzia)
  2. Katayama-syndroom: migratiefase, koorts, oedeem, urticaria, met eosinofilie, met name bij niet-immune personen met eerste zware infectie
  3. Gevestigde infectie: eiproductie, klachten in colon (buikpijn, diarree, bloed bij ontlasting) of blaas (hematurie, pijn bij plassen)
  4. Chronische schistosomiasis: problemen agv fibrose in colon of blaas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hygiëne hypothese

A
  • Veel allergieën op plekken met goede hygiëne
  • Veel worminfecties op plekken zonder goede hygiëne en riolering
  • Worminfectie onderdrukt via de Treg cellen de Th2 cellen, waardoor er minder snel inflammatie en dus een allergische reactie ontstaat
  • Andersom wordt gevoeligheid voor allergische reacties hoger door gebrek aan expositie, waardoor verstoorde inductie van immuno-tolerantie is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Definitie allergie

A

overdreven reactie van het afweersysteem die bij een deel van de mensen optreedt op natuurlijke stoffen die van buiten het lichaam afkomstig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Classificatie volgens Gel and Coombs updated:

A
  • Type 1: IgE gemedieerd, acute allergische reacties
  • Type 2: antilichamen binden aan cel- of matrix antigenen of een celoppervlak resulterend in destructie
  • Type 3: antilichamen binden aan circulerende antigenen en vormen neerslaande complexen
  • Type 4: T-cel gemedieerd, vertraagd beloop
  • Denk aan ABCD: Anafylaxis, antiBody, immuneComplex, Delayed
  • Type 5 en 6: weefseldefect
  • Type 7: directe reactie op geneesmiddelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Type 1 reactie:

A
  • Allergenen veroorzaken een IgE gemedieerde reactie (<2uur)
  • Bekende allergenen: pollen, huisstofmijt, pinda, ei, geneesmiddelen
  • Klachten: allergische rhinitis, allergisch astma, atopische dermatitis, constitutioneel eczeem, angio-oedeem, urticaria, dyspneu, braken, anafylaxie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Type 2 reactie:

A
  • Binding van IgG of IgM aan ECM en daarbij complement (C5a, C3a, C4a) activeren
  • 4-8 uur na blootstelling
  • Chronische urticaria, hemolytische anemie/trombopenie
  • Lokale celschade (mestcellen en basofielen in de huid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Type 3 reactie:

A
  • Binding IgG aan circulerende antilichamen, slaat neer
  • Geeft vasculitis
  • 4-8 uur na blootstelling
  • Geeft complement activatie en rekrutering van leukocyten naar deposities
  • Leukocyten scheiden pro-inflammatoire cytokines uit
  • Prednison kan helpen kortdurend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Type 4 reacties a, b en c:

A
  • T-cel gemedieerd, Th1/2 en Th17
  • Contacteczeem, ernstige geneesmiddelenreacties
  • > 12 uur na contact allergeen
  • Geheugen T-cellen reageren met macrofagen, B-cellen, mestcellen en eosinofielen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Type 5 reactie:

A
  • Barrière defect, cellen in slijmvliezen en spieren veranderen door immuunmodulatie
  • Eosinofiele oesophagitis, gluten overgevoeligheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Type 6 reactie

A
  • Circulerende inflammatoire mediatoren en chemokines
  • Obese astma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Type 7 reactie

A
  • Directe cellulaire respons, veroorzaakt door chemicaliën
  • Overgevoeligheid voor geneesmiddelen zoals aspirine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

IgE gemedieerde reactie fases

A
  • Eerste contact allergeen: presentatie door APC, B-cel stimulatie, specifieke IgE synthese tegen allergeen (sensibilisatie fase), IgE op de wand van de mestcel
  • Tweede contact allergeen: allergische reactie (effectorfase)
  • Allergeen bindt aan IgE op receptor van de mestcel, dit geeft crosslinking en daarna productie van mediatoren (histamine)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Soorten mediatoren

A
  • Histamine
  • Leukotriënen C, D en E
  • Prostaglandine D2
  • Platelet activating factor
  • Tryptase
  • Chymase
  • Kininen
24
Q

Effecten mediatoren:

A
  • Bronchusconstrictie
  • Vasodilatatie
  • Oedeem
  • Mucussecretie
  • Zenuwstimulatie
  • Behandelen met adrenaline
25
Q

Atopisch syndroom

A
  • Allergische rhinitis
  • Astma
  • Voedselallergie
  • Atopisch eczeem
26
Q

Klachten allergische reactie

A
  • Urticaria
  • Rhino-conjunctivitis
  • Piepen, heesheid
  • Buikpijn, misselijkheid
  • Hypotensie
27
Q

Huidbeeld type 1 reactie: acute urticaria

A
  • Bijv na inname geneesmiddel, blootstelling voedsel of bij infecties
  • Mestcellen / basofiele granulocyten degranulatie
  • Jeuk, angio-oedeem, soms zelfs systemisch
  • Chronisch pas na 6 weken
28
Q

Huidbeeld type 2:

A
  • Petechiën agv trombocytopenie
29
Q

Kenmerken eczeem:

A
  • Jeuk
  • Erytheem
  • Droge huid
  • Schilfering
  • Lichenificatie
  • Korstjes, blaasjes, vochtafscheiding
30
Q

symptomen allergie:

A
  • Jeuk/zwelling mond
  • Urticaria of angio-oedeem
  • Rhinitis, benauwd, piepen, heesheid
  • Rode, jeukende, tranende ogen
  • Tachycardie, hypotensie
31
Q

Skin prick test

A
  • Voordelen: resultaat direct, grote diversiteit
  • Nadelen: veel prikken, allergische reactie, niet voor alle huidtypen
32
Q

immunocap

A
  • Voordelen: 1 bloedafname, verdere diagnostiek 1 allergeen, medicatie geen effect
  • Nadelen: uitslag duurt lang, soms moeilijke interpretatie
33
Q

Definieer atopisch syndroom, atopiem allergie en sensibilisatie

A
  • Atopisch syndroom: eczeem, voedselallergie, astma en rhinoconjunctivitis
  • Atopie: aanleg om allergisch te reageren op stoffen of prikkels uit omgeving
  • Allergie: overdreven reactie van immuunsysteem op allergeen
  • Sensibilisatie: aanwezigheid van IgE antistoffen tegen bepaald allergeen
34
Q

Genetische oorzaak eczeem:

A

Filaggrine genmutatie geeft verminderd NMF (natural moisturizing factor), wat een sterke associatie met atopisch eczeem heeft. Oorzaak is multifactorieel.

35
Q

T helper activiteit bij atopie

A

Bij atopische aandoening is te veel Th2 activiteit, hierdoor is er te weinig Th1 activiteit.

36
Q

Beschermende factoren atopie

A
  • Boerderijleven
  • Borstvoeding
  • Vaginale geboorte
  • Gezonde voeding
  • Geen antibiotica
  • Geen E.coli op jonge leeftijd
37
Q

Epitheliale barrière hypothese

A

er zijn allerlei externe factoren die invloed hebben op je epitheliale barrière. Een slecht functionerende barrière geeft hogere kans op atopie.

38
Q

Advies bij en voor voedselallergie kinderen

A
  • Vroege introductie allergenen, vanaf 4-8 maanden
  • Herhalen van provocaties, kind kan tolerant worden (vaak bij koemelk en ei)
39
Q

Waarom hebben kinderen met eczeem meer kans op voedselallergie:

A
  1. Barrière dysfunctie
  2. Doordringen antigenen/allergenen
  3. Immuunsysteem activatie
40
Q

Wat is anafylaxie

A

Anafylaxie is een acute reactie met betrokkenheid van huid of slijmvliezen of beide, en tenminste nog een van volgende: respiratoire klachten of insufficiëntie, verlaagde bloeddruk of hiermee gepaard gaande symptomen.

41
Q

Tryptase en allergie

A

Tryptase is een indicator voor mestcelactiviteit, die een allergie kan aantonen. Tryptase heeft ook een belangrijke functie bij slangenbeten, omdat het slangengif onwerkzaam kan maken. Anafylaxie hoeft niet IgE gemedieerd te zijn, kan ook idiopathisch.

42
Q

Niet-IgE gemedieerde anafylaxie:

A
  • Koude urticaria
  • Voedselafhankelijke inspanningsgeïnduceerde anafylaxie
  • COX-1 remming (NSAID)
  • Systemische mastocytose
43
Q

Schaal van Müller:

A
  • Fors lokale reactie: oedeem, erytheem, jeuk, diameter > 10 cm, piek na 24-48 uur
  • Graad I: gegeneraliseerde jeuk, urticaria en/of erytheem
  • Graad II: klachten van graad I met gegeneraliseerd oedeem, misselijkheid, braken, licht gevoel in hoofd, niet uitstralend drukkend gevoel op borst, buikpijn en diarree
  • Graad III: klachten van graad II met stridor, dysfagie, heesheid, onduidelijke spraak en dyspneu
  • Graad IV: cyanose, hypotensie, collaps, incontinentie, bewusteloosheid, ernstige hartrimtestoornissen, al of niet met klachten van graad I, II, of III
44
Q

Behandeling van anafylaxie:

A
  • Adrenaline
  • Antihistamine
  • Corticosteroïden
  • Subcutane immunotherapie
45
Q

Bifasische reactie anafylaxie

A

Er kan ook een bifasische reactie zijn: een tweede reactie die na enkele uren (ca 12 uur) optreedt. Een initiële lage bloeddruk kan de kans hierop verhogen.

46
Q

Beroepsallergie kenmerken

A
  • Klachten erger tijdens werk, minder in weekend
  • Klachten erger richting einde werkweek (priming effect)
  • Klachten verdwijnen tijdens vakantie
47
Q

Risicofactoren beroepsallergie

A
  • Hoge en continue expositie
  • Atopie
  • Roken
  • Sensibilisatie
48
Q

Priming effect

A

neus en longslijmvlies wordt gevoeliger voor dezelfde hoeveelheid allergeen

49
Q

Oorzaak beroepsgebonden klachten:

A
  1. Allergische reactie voor beroepsallergenen
  2. Hyperreactiviteit luchtwegen
  3. Directe toxische effecten van irritantia
50
Q

Allergische reactie voor beroepsallergenen indeling:

A
  • Hoogmoleculaire stoffen: eiwitten en enzymen, voornaamste oorzaak
  • Laagmoleculaire stoffen: chemisch, geneesmiddelen
51
Q

Hyperreactiviteit van de luchtwegen:

A
  • Toegenomen gevoeligheid voor aspecifieke stimuli
  • Ook meer last van beroepsmatige stimuli
  • Geen allergie, want geen inflammatie of sensibilisatie
52
Q

Direct toxische effecten van irritantia:

A
  • Langdurige expositie
  • Klachten: cilia verlies, hyperplasie, metaplasie, atrofische rhinitis
  • RADS: reactive airway dysfunction syndrome, persisterend astma door eenmalig forse expositie aan chloordamp/brandrook
53
Q

Kruisreactiviteit:

A
  • IgE antistoffen gericht primair tegen inhalatie-allergenen, die ten gevolge van botanische verwantschap, secundair reageren met voedselallergenen
  • Kan ook plaatsvinden tussen voedselallergenen onderling
54
Q

Karakter van specifieke plantgerelateerde eiwitten:

A
  • PR 10 gerelateerd: thermolabiel, klinisch relevant, milde symptomen, pollen/groente/fruit,
  • LTP: thermostabiel, zuid europa, ernstige klachten, rijst/granen/perzik/hazelnoot
  • Major opslag allergeen in noten: 2S albumines, 7S albumines
55
Q

Eiwitten rauw/verhit reactie op voedingsmiddelen:

A

Pru p 1: wel reactie bij rauw, niet bij verhit, perzik/kers/appel/biefstuk/ei
Pru p 3: altijd reactie, perzik
Cor a 8: altijd reactie, hazelnoot

56
Q

Verschillende kruisreacties

A
  • Boompollen: hazelnoot, walnoot, appel, perzik, kiwi, druif, kers
  • Huisstofmijt: spinnen, geleedpotigen, garnalen, slakken, krabben
  • Graspollen: tomaat, tarwe, pinda, aardappel, meloen, peulvruchten
57
Q

Adverse drug reaction:

A
  • Type A: probleem vanuit medicijn, vergrote of ongewilde reactie
  • Type B: probleem vanuit patiënt, overgevoeligheidsreactie, acuut of laat