HC'S WEEK 15 Flashcards

1
Q

Welke 2 groepen parasitaire wormen/helminthen zijn er?

A
  • rondwormen = nematoda
  • platwormen = platyhelminthen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 2 groepen zijn er te onderscheiden bij platwormen/platyhelminthen?

A
  • lintwormen = cestoda
  • zuigwormen = trematoda
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Van welke 2 factoren is de verspreiding van helminth infecties afhankelijk?

A

Afhankelijk van ontwikkelingscyclus en wijze van transmissie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 2 soorten ontwikkelingscycli van helminthen?

A
  • directe ontwikkelingscyclus = 1 gastheer
  • indirecte ontwikkelingscyclus = 2 of meer gastheren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de kliniek van enterobius vermicularis (aarsmade)? (4)

A
  • jeuk rond anus
  • kleine, witte wormpjes op ontlasting van 1cm
  • geen complicaties, geen migratie door weefsels
  • vooral jonge kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 2 mogelijkheden voor diagnostiek van enterobius vermicularis/aarsmade zijn er?

A
  1. Determinatie adulte worm in ontlasting
  2. Plakband preparaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de therapie voor enterobius vermicularis/aarsmade?

A

Mebendazol oraal 1dd 100mg, herhalen na 14 dagen
Geen resistentie bekend
Mebendazol niet tijdens zwangerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke symptomen behoren tot de migratiefase & volwassen fase van de ascaris lumbricoïdes/grote spoelworm? (4-5)

A

Migratie fase
- koorts
- hoesten
- eosinofilie
- pulmonair infiltraat

Volwassen fase
- bij veel wormen: buikpijn
- obstructie
- ondervoeding
- hoog IgE
- eosinofilie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het Löffler syndroom?

A

Symptomen in migratiefase van ascaris lumbricoïdes/grote spoelworm
- koorts
- hoesten
- eosinofilie
- pulmonair infiltraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem 2 diagnostische mogelijkheden bij ascaris lumbricoïdes/grote spoelworm?

A
  • wormeieren onderzoek in feces
  • determinatie worm in feces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de behandeling voor ascaris lumbricoïdes/grote spoelworm?

A

Albendazol oraal 1x 400 mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke symptomen komen voor bij een strongyloïdes stercoralis infectie? (4)

A
  • darm = diarree, buikpijn
  • huid = jeuk, larva currens (perianaal)
  • weefselinvasie = ontsteking, koorts
  • long = vocht, Löffner syndroom, pneumonie
    Asymptomatisch beloop in immuuncompetente patiënt is mogelijk!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem kenmerken van een strongyloÏdes stercoralis infectie bij disseminatie/immuungecompromitteerd? (3)

A
  • alle organen inclusief CNS aangedaan
  • abces vorming
  • ernstig beloop met hyperinfectie of overlijden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een indicatie voor diagnostiek bij strongyloïdes stercoralis?

A

Eosinofilie
MAAR afwezig/lager bij: hyperinfectie, immuungecompromitteerd of immuunsuppressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Diagnostiek bij strongyloides stercoralis infectie? (2)

A
  • larven in feces: PCR
    • bij disseminatie larven in ieder lichaamsvocht
  • specifieke antilichamen: serologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de behandeling van strongyloides stercoralis? (2)

A

Ivermectine oraal 1dd 0.2 mg/kg voor 2 dagen
Duur afhankelijk van immuunstatus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer doe je screening op strongyloides stercoralis? ()

A
  • hoge dosis immuunsuppressiva zoals transplantatie
    patiënten
  • hematologische patiënten
  • indien tropen verleden extra belangrijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem 7 kenmerken van de afweerreactie tegen parasieten/invasieve wormen?

A
  • Th2 reactie
  • cytokines IL-4, IL-5 en IL-13
  • verhoogde IgE productie
  • activatie mestcellen
  • verhoogde mucus productie
  • activatie eosinofielen
  • activatie ‘alternatieve macrofagen’ (weefsel herstel)
    MAAR dit ook bij allergieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat voor soort infectie is mogelijk bij strongyloides stercoralis?

A

Auto-infectie
via perianale huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Geef 4 algemene kenmerken van schistosomiasis/Bilharzia?

A
  • importziekte
  • 200 miljoen mensen geïnfecteerd
  • 10% ernstig ziek, meerderheid asymptomatisch
    = parasitaire platworm (trematode): schistosomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Noem de 5 humane soorten schistosomen?

A
  • s. mansoni = belangrijkste
  • s. japonicum
  • s. mekongi
  • s. intercalatum
  • s. haematobium = belangrijkste
    Andere soorten: s. bovis en s. matthei
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de ontwikkelingscyclus van schistosomen?

A

Indirecte ontwikkelingscyclus
- tussengastheerspecificiteit: zoetwaterslak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de manifestatie van volwassen schistosomen van s. mansoni/andere humane soorten vs s. haematobium?

A

S. mansoni
- venen rondom darm
- eieren door vaatwand in darmwand
S. haematobium
- venen rondom blaas
- eieren door vaatwand en blaaswand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Beschrijf de pathogenese van schistosomiasis?

A

Uitgescheiden eieren = voornaamste oorzaak pathologie, leverontsteking en leverfalen
Volwassen vormen = geen schade, overleven jaren/decennia, voorkomen afdoende afweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Noem de 4 klinische stadia van schistosomiasis?

A
  1. Invasiestadium
  2. Katayama syndroom = acute schistosomiasis
  3. Gevestigde infectie
  4. Chronische schistosomiasis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe werkt het invasiestadium van schistosomiasis?

A

Penetratie cercariën = cercariën dermatitis = zwemmersjeuk met papillaire uitslag voor 2-3 dagen
- zeldzaam bij humane schistosomen
- heftig bij niet-humane soorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Beschrijf de preventie en therapie voor schistosomiasis in het invasiestadium?

A

Preventie = afdrogen, water chloreren/verhitten
Therapie = antihistaminica, anti-pruritus middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het katayama syndroom en bij wie komt dit voor?

A

= acute schistosomiasis
Met name bij niet-immune personen & als zware eerste infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Beschrijf het beloop van het Katayama syndroom?

A

Start circa 2 weken na infectie
Totale duur 6-8 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Noem … symptomen/klachten bij het Katayama syndroom?

A
  • koorts
  • oedeem
  • urticaria
  • eosinofilie
  • overig: lethargie, spierpijn, hoofdpijn, gewrichtspijn,
    hoesten en diarree
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wanneer begint het stadium van de ‘gevestigde infectie’ van schistosomiasis?

A

Als eiproductie op gang is gekomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Beschrijf het stadium ‘gevestigde infectie’ bij s. mansoni?

A

Mesenteriale vaten: eieren op weg naar buiten door colon en rectum
- achterblijvende eieren = ulceraties = buikpijn en
dysenterie
- diarree, bloed bij ontlasting, buikpijn, vermoeidheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Beschrijf het stadium ‘gevestigde infectie’ bij s. haematobium?

A

Plexus blaas: eieren door blaaswand
- kleine laesies = hematurie bij terminale mictie
- zware infectie = pijnlijk urineren, dysurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Noem 3 mogelijke diagnostische mogelijkheden bij schistosomiasis?

A
  • feces/urine onderzoek
  • serologisch onderzoek
  • urine antigeentest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Beschrijf het stadium ‘chronische schistosomiasis’ bij s. mansoni?

A
  • portale hypertensie, hepatosplenomegalie
  • leverfibrose, ascites, decompensatie
  • pseudo-polyposis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Beschrijf het stadium chronische schistosomiasis bij s. haematobium?

A
  • pseudopapilloma’s, tuberkels
  • obstructie ureter, hydronefrose
  • nierfunctiestoornissen, uremie
  • slechte blaasfunctie, blaascarcinoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de therapie voor schistosomiasis?

A

Praziquantel 40-60 mg/kg in 1-2 dosis, 1 dag
= effectief tegen volwassen wormen circa 8 weken na
de initiële infectie
Advies = altijd behandelen vanwege ei-antigeen op granuloomvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de functie van IL-4? (4)

A
  • stimuleert Th2-respons
  • activeert B-cellen om IgG1, IgG4 en IgE te maken
  • verhoogde secretie van mucus in darm
  • activatie alternatieve macrofagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is de functie van IL-13? (2)

A
  • stimuleert IgE synthese door B-cellen
  • verhoogde secretie van mucus in de darm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is de functie van IL-5?

A

Activeert eosinofiele granulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zorgt voor de remming van de Th2-respons?

A

Regulatoire T-cel respons door IL-10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is de hygiëne hypothese?

A

De afwezigheid van infecties (met name invasieve parasieten) verhoogde de gevoeligheid voor het ontwikkelen van allergische ziekten
- door remming van activatie/ontwikkeling van
immuunsysteem
- gebrek aan expositie verstoort juiste inductie van
immunologische tolerantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is een allergie?

A

Een overdreven reactie van het afweersysteem die bij een deel van de mensen optreedt op natuurlijke stoffen die vanuit buiten het lichaam afkomstig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is een type I overgevoeligheidsreactie?

A

IgE gemedieerde allergie waarbij er een oplosbaar antigeen is dat de mestcel activeert die vervolgens verschillende allergieklachten kan veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Beschrijf de type I overgevoeligheidsreactie volgens Gell and Coombs?

A

IgE gemedieerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Beschrijf de type II overgevoeligheidsreactie volgens Gell and Coombs?

A

Antilichamen binden aan antigenen gebonden aan de extracellulaire matrix of een celoppervlak, resulterend in destructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Beschrijf de type III overgevoeligheidsreactie volgens Gell and Coombs?

A

Antilichamen binden aan circulerende antigenen en vormen complexen die neerslaan, met name in de kleine bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Beschrijf de type IV overgevoeligheidsreactie volgens Gell and Coombs?

A

T-cel gemedieerde celdestructie
= contactallergie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Hoe werkt een type I overgevoeligheidsreactie?

A

Allergenen (eiwitten, antigeen) veroorzaken een IgE gemedieerde allergische reactie
- specifiek IgE veroorzaakt < 2u een directe reactie
- pollen, huisstofmijt, voedsel, medicatie, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welke klachten horen bij een type I overgevoeligheidsreactie?

A
  • allergische rhinitis/hooikoorts
  • allergisch astma
  • atopische dermatitis
  • constitutioneel eczeem
  • angio-oedeem
  • urticaria
  • dyspneu
  • braken
  • anafylaxie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hoe werkt een type II overgevoeligheidsreactie?

A

Binding van IgG of IgM antilichamen aan extracellulaire matrix samen met complement activatie
- 4-8u na blootstelling
- activatie C5a, C3a en C4a = pro-inflammatoire
effecten
- lokale celschade door mestcellen en basofielen in
de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Noem 4 voorbeelden van een type II overgevoeligheidsreactie?

A
  • chronische urticaria
  • geneesmiddelen veranderen oppervlakte eiwitten
    van eigen cellen en worden als lichaamsvreemd
    beschouwd
  • trombopenie = petechiën huid en slijmvliezen
  • hemolytische anemie = geneesmiddel bindt aan
    erytrocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe werkt een type III overgevoeligheidsreactie?

A

Binding van IgG antilichamen aan circulerende antigenen die immuuncomplexen vormen
- immuuncomplexen slaan neer in hoofdzakelijk
kleinere vaten in de synovia & glomeruli
- 4-8u na contact allergeen
- complement activatie en rekrutering van leukocyten
naar plek van depositie
- pro-inflammatoire cytokines door met name
neutrofielen = weefselschade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Noem 4 voorbeelden van een type III overgevoeligheidsreactie?

A

Vasculitis
Serumziekte
Allergische alveolitis
Poststreptokokken glomerulonefritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe werkt een type IV overgevoeligheidsreactie?

A

Th1 gemedieerde overgevoeligheidsreactie
- vertraagd type gevoeligheid (DTH)
- >12u na contact allergeen
- infiltratie lymfocyten en monocyten in epidermis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is de morfologie van een type IV overgevoeligheidsreactie?

A

Oedeem in de huid
Eczeem: roodheid, schilfering, droge huid, jeuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hoe kan de diagnose type IV overgevoeligheidsreactie gesteld worden?

A

Plakproeven
- 24, 48, 72u aflezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Noem 3 voorbeelden van een type IV overgevoeligheidsreactie?

A

Contact eczeem
Maculopapuleus exantheem
TEN = toxische epidermale necrolyse

59
Q

Welke 2 typen overgevoeligheidsreacties worden soms samen gezien?

A

Type I en type IV
- bijvoorbeeld allergisch astma
- mengvormen bij chronisch constitutioneel eczeem

60
Q

Beschrijf het beloop bij een IgE gemedieerde reactie na eerste contact met een allergeen? (6)

A
  1. Eerste contact allergeen
  2. Allergeen presentatie mbv APC
  3. B-cel stimulatie
  4. Specifieke IgE synthese tegen het allergeen
  5. Sensibilisatie fase
  6. IgE op wand van de mestcel
61
Q

Beschrijf het beloop van de IgE gemedieerde reactie na het tweede contact met een allergeen?

A
  1. Tweede contact allergeen
  2. Allergische reactie
  3. Effectorfase
62
Q

Beschrijf het proces van sensibilisatie betreft de allergeen presentatie en IgE synthese? (7)

A
  1. Allergeen bindt aan APC/dendritische cel die aan
    immuunsysteem wordt aangeboden
  2. T-cel krijgt opdracht iets te doen tegen allergeen
  3. T-cel switched van Th1 naar Th2
  4. Th-cellen gaan cytokines produceren, zoals IFN-y,
    IL- 4, IL-13 en IL-5
  5. IL-4 en IL-13 activeren B-cel om IgE te maken tegen
    het allergeen
  6. IL-5 stimuleert aanmaak eosinofiele granulocyten
  7. IL-4 en IL-13 zorgen ook dat minder aanmaak Th1
    en dus minder aanmaak IFN-y
63
Q

Beschrijf de effectorfase van een IgE gemedieerde reactie? (5)

A
  1. IgE vestigd op buitenwand mestcellen, op hoge
    affiniteit Fc-epsilon-receptor
  2. Twee IgE-moleculen voor binding 1 allergeen
  3. Mestcel kapot waardoor ontstekingsmediatoren
    vrijkomen
  4. Ook weer Il-4, IL-5 en IL-13 vrij, waardoor opnieuw
    stimulatie B-cellen en eosinofiele granulocyten
  5. Mogelijke late reactie
64
Q

Bij een allergische reactie kan je de effectorfase opdelen in 2 delen, welke zijn dit?

A
  1. Vroege fase = directe reactie - binnen seconden
  2. Late fase = late reactie - na 6-8 uur
65
Q

Noem de 5 belangrijkste mediatoren die vrijkomen uit mestcellen tijdens directe reactie?

A
  • histamine
  • leukotriëne C/D/E
  • prostaglandine D2
  • tryptase, chymase
  • kininen
66
Q

Wat zijn 5 gevolgen van het vrijkomen van de mediatoren uit mestcellen tijdens de directe reactie?

A
  • bronchusconstrictie
  • vasodilatatie
  • oedeem
  • mucussecretie
  • zenuwstimulatie
67
Q

Noem nog 4 andere mediatoren die vrijkomen uit mestcellen bij de late reactie?

A
  • IL-4, IL-5, IL-13
  • TGF-a
  • leukotriëne B4
  • PAF
68
Q

Wat zijn 3 gevolgen van het vrijkomen van de mediatoren uit mestcellen tijdens de latereactie?

A
  • IgE synthese
  • leukocyten adhesie/migratie/activatie
  • activatie basofielen, T-cellen en eosinofielen
69
Q

Noem 7 functies van eosinofiele granulocyten tijdens de late fase van de effectorfase van een allergische reactie?

A

Veroorzaken weefselschade:
- epitheel schade
- zenuwschade
- vrije radicalen
- bronchusconstrictie
- mucussecretie
- vasodilatatie
- vasopermeabiliteit

70
Q

Door middel van het uitscheiden van welke 3 stoffen is de eosinofiele granulocyt ook verantwoordelijk voor…?

A

Chemoattractie:
- IL-5 = stimulatie productie meer eosinofielen
- eotaxine
- RANTES = regulatie en activatie normale T-cel
expressie

71
Q

De eosinofiele granulocyt scheidt nog 3 stoffen uit die een andere functie hebben?

A

Survival van granulocyt zelf
- IL-3
- IL-5
- GM-CSF = stimulatie productie granulocyten en
macrofagen/neutrofielen

72
Q

Wat betekend mastocytose?

A

Overmaat van mestcellen in het bloed
- soms door afwijking in KIT receptor

73
Q

Wat zijn leukotriënen?

A

Aanjagers van inflammatie
1000x sterker dan histamine

74
Q

Welke monoklonale antistof is gericht op IgE?

A

Omalizumab = anti-IgE

75
Q

Noem 5 gevolgen van het gebruik van omalizumab?

A
  • afname serum IgE
  • afname vroege en late astmatische reactie
  • reductie astma symptomen
  • reductie rhinitis symptomen
  • adjuvant effect in combinatie met immunotherapie
76
Q

Noem de klachten die behoren tot het atopisch syndroom? (6)

A
  • huidklachten = urticaria
  • neus/oogklachten = rhino-conjunctivitis
  • luchtwegklachten = piepen, heesheid
  • gastro-intestinale klachten = buikpijn, misselijk
  • cardiovasculair = hypotensie
  • anafylaxie = combinatie bovenstaande
77
Q

Noem 4 diagnostische mogelijkheden bij allergische aandoeningen?

A
  • IgE aantonen mbv huidtest
  • anamnese
  • gouden standaard = provocatietest
  • IgE aantonen in serum mbv Immuno CAP
78
Q

Hoe werkt immunotherapie als behandeling van allergische aandoeningen? (7)

A

= injectie met allergeenextract
- indicaties: pollen, huisstofmijt, kat, bijen, wespen
- beter effect op rhinitis dan op astma
- geen effect atopisch eczeem
- 3-5 jaar gedurende behandeling
- maximaal voor 3 allergenen
- onderhoudsfase maandelijks bij huisarts

79
Q

Noem de 2 effecten van immunotherapie?

A
  1. Immuundeviatie = verschuiving Th2 naar Th1
  2. Tolerantie = onderdrukking Th2 respons, waaronder
    IgE synthese en late reactie
80
Q

Noem 8 contra-indicaties voor immunotherapie?

A
  • ernstige immuundeficiënties
  • maligniteiten
  • ernstige psychische stoornissen
  • behandeling met betablokkers
  • slechte compliance
  • ernstige astma/farma-gecontroleerde astma
    • FEV1 < 70%
  • significante cardiovasculaire aandoeningen
  • kinderen jonger dan 5 jaar (relatief)
81
Q

Noem 4 mogelijke toedieningsvormen van immunotherapie bij allergische aandoeningen?

A
  • injecties
  • sublinguale immunotherapie = SLIT
  • orale immunotherapie
  • epicutane immunotherapie
82
Q

Noem 3 kenmerken van sublinguale immunotherapie (SLIT) bij allergische aandoeningen?

A
  • graspollen, huisstofmijt, boompollen
  • minder actief dan injecties
  • grootste probleem = compliance
83
Q

Noem 3 kenmerken bij orale immunotherapie bij allergische aandoeningen?

A
  • pinda, melk
  • veel bijwerkingen, blijvende tolerantie niet
    aangetoond
  • 95% milde bijwerkingen, 5% ernstige bijwerkingen
84
Q

Noem 3 kenmerken van epicutane immunotherapie bij allergische aandoeningen?

A
  • kleine ronde plakkers met pinda eiwitten
  • significante verschillen, maar alleen bij 6-11 jaar
  • blijvende tolerantie aangetoond in kleine groep
85
Q

Geef 3 kenmerken van acute urticaria (galbulten/angio-oedeem)?

A
  • ontstaan snel
  • door granulatie van mestcellen of basofiele
    granulocyten
  • jeuk +++, angio-oedeem, systemisch (GI, respiratoir)
86
Q

Beschrijf het ziektebeeld pemphigus vulgaris?

A
  • auto-antistoffen tegen desmogleïnen = adhesie
    moleculen van desmosomen die huidcellen normaal
    bij elkaar houden
  • door auto-antistoffen laat epidermis los van dermis
    = splijting net boven stratum basale = blaar
87
Q

Noem 2 synoniemen voor een type IV overgevoeligheidsreactie?

A

= delayed type hypersensitivity (DTH)
= T-cel gemedieerde allergie DUS geen antistoffen

88
Q

Wat is het basismechanisme van een type IV overgevoeligheidsreactie?

A
  • allergeen opgenomen door APC
  • allergeen aangeboden aan antigeen-specifieke T-cel
  • activatie T-cel
  • uitscheiding pro-inflammatoire cytokines
89
Q

Met welke diagnostische methode kan contactallergie getest worden?

A

Epicutaan allergologisch onderzoek (plakproeven)

90
Q

Tot welke 2 typen overgevoeligheidsreacties behoort geneesmiddel overgevoeligheid meestal?

A

Type III of IV
- klinische presentatie type III = vasculitis
- klinische presentatie type IV = variabel
- maculopapuleus exantheem
- SJS/TEN, DRESS, etc.

91
Q

Beschrijf de anamnese voor een voedselallergie? (ABCD)

A

A = typische Allergische klachten
B = klachten in relatie tot Blootstelling
C = Consistent klachten na blootstelling
D = klachten Direct (< 2u) na blootstelling

92
Q

Benoem de symptomen bij een allergie per 5 orgaansystemen?

A
  • maag-darmkanaal = jeuk/zwelling lippen/mond/
    gehemelte/glottis, misselijk, buikpijn, braken,
    diarree
  • huid = urticaria en/of angiooedeem
  • luchtwegen = loopneus, verstopte neus, jeuk neus,
    niezen, benauwd, piepen, hoesten, stridor,
    heesheid
  • ogen = jeuk, roodheid, tranen, zwelling
  • cardiovasculair = collaps, tachycardie, hypotensie
93
Q

Noem 4 voordelen van diagnostiek van voedselallergie mbv ImmunoCap?

A
  • één bloedafname, dus één keer prikken
  • verdere diagnostiek naar specifieke allergenen
  • geen kans op allergische reactie
  • medicatie geen effect
94
Q

Noem 2 nadelen van diagnostiek van voedselallergie mbv ImmunoCap?

A
  • uitslag duurt een week
  • soms moeilijke interpretatie bij hoog aantal IgE of
    CCD’s
95
Q

Noem 5 nadelen van diagnostiek van voedselallergie met Skin Prick Test?

A
  • per allergeen 1 prik
  • kleine kans op allergische reactie
  • geen antihistaminica gebruiken
  • niet geschikt voor alle huidtypen
  • kwaliteit afhankelijk van onderzoeken en
    allergeenextract
96
Q

Noem 2 voordelen van diagnostiek van voedselallergie met Skin Prick Test?

A
  • resultaat direct zichtbaar
  • mogelijkheid om grote diversiteit aan allergenen te
    testen
97
Q

Noem 2 voordelen van diagnostiek van voedselallergie met Dubbelblind Placebo Controlled Food Challenge (DBPCFC)?

A
  • geeft informatie over drempelwaarde
  • geeft informatie over aard klachten
98
Q

Noem 4 nadelen van diagnostiek van voedselallergie met Dubbelblind Placebo Controlled Food Challenge (DBPCFC)?

A
  • arbeidsintensief
  • tijdrovend voor patiënt en ouders
  • duur
  • risico anafylaxie
99
Q

Noem de 4 kenmerken van een atopisch syndroom?

A
  • eczeem
  • voedselallergie
  • astma
  • rhino-conjunctivitis
100
Q

Wat is atopie?

A

Aanleg om allergisch te reageren op stoffen/prikkels uit de omgeving

101
Q

Wat is allergie?

A

Overdreven reactie van immuunsysteem op een niet-schadelijke prikkel of stof/allergeen

102
Q

Wat is sensibilisatie?

A

Aanwezig zijn van specifieke IgE antistoffen tegen een bepaald antigeen

103
Q

Door welke 2 factoren neemt allergie toe?

A
  • erfelijke factoren: beide ouders gesensibiliseerd,
    dan > 60% kans dat kind ook
  • omgevingsfactoren
    • hygiëne hypothese
    • biodiversiteit hypothese
    • epitheliale barriere hypothese
104
Q

De mutatie in welk gen zorgt voor hele ernstige vorm van eczeem?

A

Mutatie in filaggrine gen
- zorgt normaal dat huid niet uitdroogt

105
Q

Wat is de normale situatie vs de situatie waarin allergieën meer ontwikkelen?

A

Normale situatie = ontwikkeling Th1 zorgt voor
remming van Th2 = minder allergieën
Ontwikkeling allergie = door minder blootstelling aan
infecties onvoldoende onderdrukking van Th2 =
ongeremde Th2 populatie die allergie kan
veroorzaken

106
Q

Wat is de biodiversiteit hypothese?

A

Te weinig microbiële blootstelling of kolonisatie van maagdarmkanaal en luchtwegen leidt tot disbalans van het immuunsysteem waardoor meer/minder kans op atopie

107
Q

Wat is de epitheliale barriere hypothese?

A

Door aantasting van epitheliale barriere door verschillende mogelijke factoren, is het lichaam veel toegankelijker voor stoffen van buitenaf

108
Q

Hoe lang duurt het voordat eczeem kan zijn ontstaan?

A

6-24 uur

109
Q

Noem de 3 stappen van de pathofysiologie van eczeem?

A
  1. Barriere dysfunctie
  2. Doordringen antigenen/allergenen
  3. Immuunsysteem activatie
110
Q

Wat zijn de nadelen van een eliminatiedieet bij eczeem?

A

Medisch
- geen effectief bewijs
- onderbehandeling vh eczeem
- vermijden allergeen = risico op acute allergische
reacties
- deficiënties
Psychosociaal
- eetstoornissen
- belemmerde psychosociale ontwikkeling

111
Q

Welke 2 middelen vormen de behandeling van eczeem?

A
  • dermatocorticosteroïden
  • emolliens = verbetering huidbarriere
112
Q

Wat is de behandeling van constitutioneel eczeem? (6)

A

Goede voorlichting & instructie
1. Lokale immunosuppressiva
2. Zonodig antibacteriële therapie
3. Indifferente therapie
4. Evaluatie atopie syndroom
5. Algemene leefadviezen

113
Q

Wat is het eerste punt van de definitie van anafylaxie?

A

Acute reactie (minuten tot uren) met betrokkenheid van huid of slijmvliezen of beide
- bijvoorbeeld gegeneraliseerde urticaria, pruritus
en/of oedeem van lippen/tong/uvula

114
Q

Welke 2 verschijnselen moeten tenminste naast de acute reactie van punt 1 tijdens anafylaxie voorkomen?

A
  • respiratoire klachten of insufficiëntie
    • dyspneu, bronchospasme, stridor, afname
      piekstroom of hypoxie
  • verlaagde bloeddruk of hiermee gepaard gaande
    symptomen
    • hypotonie, syncope, incontinentie, collaps
115
Q

Wat is de tweede pijler van de definitie van anafylaxie?

A

2 of meer van onderstaande symptomen, die acuut optreden na blootstelling aan allergeen
- betrokkenheid huid of slijmvliezen: urticaria,
pruritus en/of angio-oedeem
- respiratoire klachten/dyspneu
- verlaagde bloeddruk of hierbij gaande symptomen
- persisterende gastro-intestinale klachten

116
Q

Wat is de derde pijler van de definitie van anafylaxie?

A

Verlaagde bloeddruk na blootstelling aan een voor de patiënt bekend allergeen (min-uren)
- kinderen 1m-1j: systolische RR < 70 mmHg
- kinderen 1-11j: systolische RR 70-90 mmHg
- kinderen >11j: systolische RR < 90 mmHg
- volwassenen: systolische RR < 90 mmHg OF afname
systolische RR tov uitgangswaarde

117
Q

Geef 5 voorbeelden van allergenen die een IgE gemedieerde anafylaxie kunnen veroorzaken?

A
  • insectengiffen
  • voedsel
  • voedselafhankelijke inspanning geïnduceerde
    anafylaxie
  • geneesmiddelen
  • latex
118
Q

Geef 9 voorbeelden van allergenen die een niet-IgE-gemedieerde anafylaxie kunnen veroorzaken? ()

A
  • complement activatie door contrast
  • activatie stollingscascade
  • directe activatie mestcellen
  • koude urticaria
  • immuuncomplex vorming
  • IgG gemedieerd
  • COX-1 remming (NSAID)
  • systemische mastocytose
  • idiopathisch
119
Q

Waarmee is de ernst van een anafylactische reactie in te delen?

A

Schaal van Müller

120
Q

Wat is minst ernstige reactie die op de schaal van Müller staat, welke kenmerken horen daarbij?

A

Fors lokale reactie (LLR)
- oedeem
- erytheem
- jeuk
- diameter > 10 cm
- piek 24-48 uur

121
Q

Beschrijf graad I reactie op de schaal van Müller?

A
  • gegeneraliseerde jeuk
  • urticaria
  • en/of erytheem
122
Q

Beschrijf graad II reactie op de schaal van Mülller?

A
  • klachten van graad I met gegeneraliseerd oedeem
  • misselijkheid en braken
  • licht gevoel in hoofd
  • uitstralende drukkend gevoel op borst
  • buikpijn en diarree
123
Q

Beschrijf graad 3 reactie op de schaal van Müller?

A
  • klachten van graad I of II
  • stridor
  • dysfagie
  • heesheid
  • onduidelijke spraak
  • dyspneu
124
Q

Beschrijf graad IV op de schaal van Müller?

A
  • cyanose
  • hypotesnie
  • collaps
  • incontinentie
  • bewusteloosheid
  • ernstige hartritmestoornissen
  • al dan niet met klachten van graad I, II of III
125
Q

Welk lichamelijk onderzoek voer je uit bij een allergische reactie/anafylaxie?

A

ABCDE methode
A = zwelling lippen, tong, pharynx, uvula, hoorbare
ademhaling, stridor, verstopte neus
B = cyanose, intrekkingen, gebruik HA-spieren, AF,
rhonchi/wheezing, verlengd experium, saturatie
C = kleur huid, capillary refill, HF, bloeddruk
D = bewustzijn
E = huidverschijnselen

126
Q

Wat zijn de B1-adrenerge effecten van adrenaline? (2)

A
  • verhogen contractiekracht
  • verhogen hartritme
    = verhogen cardiac output
127
Q

Wat zijn de B2-adrenerge effecten van adrenaline? (2)

A
  • verlagen cAMP intracellulair = afname vrijkomen
    histamine
  • bronchodilatatie
128
Q

Wat zijn de A1-adrenerge effecten van adrenaline? (3)

A
  • perifere vasoconstrictie
  • verhogen bloeddruk
  • afname larynxoedeem
129
Q

Wat zijn 3 doelen van steroïden bij anafylaxie?

A
  • verminderen mortaliteit
  • verminderen ernst symptomen
  • verkleinen kans bifasische reactie
130
Q

Welke 4 klachten komen voor bij een beroepsallergie?

A
  • huid = eczeem, angio-oedeem, urticaria
  • rhinitis = loopneus, niezen
  • conjunctivitis
  • astma
131
Q

Welke 2 soorten allergenen veroorzaken beroepsallergie?

A
  • hoogmoleculaire allergieën = eiwitten
  • laagmoleculaire allergieën = chemicaliën
132
Q

Beschrijf 3 kenmerken van beroepsgebonden klachten van een allergie?

A
  • klachten tijdens het werk
  • klachten verminderen in het weekend
  • klachten verminderen/verdwijnen tijdens vakantie
133
Q

Wat houdt het priming effect in bij een beroepsallergie?

A

Neusslijmvlies wordt gevoeliger voor dezelfde hoeveelheid allergeen naarmate expositie langer is
- toenemende klachten tijdens werkweek
- hoogtepunt aan einde van de week

134
Q

Noem 3 oorzaken van beroepsgebonden klachten?

A
  • allergische reactie voor beroepsallergenen
    • biologisch = eiwitten en enzymen: bakkers
    • niet biologisch = chemisch: plastic, kappers
  • hyperreactiviteit van de luchtwegen
  • direct toxische effecten van irritantia
    • trilhaar verlies, hyperplasie, metaplasie
135
Q

Geef 3 kenmerken van hyperreactiviteit van de luchtwegen bij een beroepsallergie?

A
  • toegenomen gevoeligheid voor aspecifieke stimuli
  • meer last van beroepsmatige stimuli
  • verschil met allergie = kunnen geen inflammatie en
    sensibilisatie induceren
136
Q

Welk syndroom kan door directe toxische effecten van irritantia ontstaan bij een beroepsallergie?

A

RADS = reactive airway dysfunction syndrome
- persisterend astma en hyperreactiviteit door
éénmalig forse expositie aan een irritans
- chloordamp, brandrook

137
Q

Leg uit hoe een longprovocatie test werkt? (4)

A
  • dagopname
  • allergeen sterk verdund, in oplopende
    concentraties geprovoceerd
  • vooraf FEV1 meten
  • bij daling van 15% wordt gestopt
138
Q

Wat is kruisreactiviteit?

A

IgE antistoffen die primair gericht zijn tegen inhalatieallergenen kunnen ten gevolge van botanisch verwantschap secundair reageren met voedselallergenen

139
Q

Hoe werkt venom immunotherapie (VIT) bij insecten allergie? (3)

A
  • 5 jaar elke maand subcutane injectie
  • herhaalkans reactie na/tijdens VIT circa 10% bij
    wespengif, 20% bij bijengif
  • beschermend effect tot 10 jaar na einde VIT, langer
    dan dat geen data
140
Q

Geef … kenmerken van een type IV geneesmiddelen allergie?

A
  • meestal 3-10 dagen na start geneesmiddel
  • meestal maculopapulaire rash
  • erstig = systemische klachten & lab afwijkingen
  • evt epicutane testen
  • bij meerdere mogelijke oorzaken: provocatie
  • kans op kruisallergie erg laag
  • bij milde reactie alleen medicijn vermijden
141
Q

Hoe kan een type IV overgevoeligheidsreactie zich uiten op de huid?

A

Toxische Epidermale Necrolyse (TEN)
- als > 30% huidoppervlak aangedaan
- gemedieerd door T-cellen
- typisch voor anti-epileptica

142
Q

Wat is een beperkte vorm van Toxische Epidermale Necrolyse (TEN)?

A

Stevens-Johnson syndroom
- alleen slijmvliesafwijkingen
- klein beetje loslatingen
- <15% huidoppervlak

143
Q

Wat is een uiting van een type III allergie/overgevoeligheidsreactie? Noem 3 kenmerken

A

Serum sickness disease
- neutropenie
- verhoogd CRP en BSE
- vaak door geneesmiddelen OF regelmatig steken
van insecten